eboren tussen 1172 en 1173 werd Dominicus als kind al toevertrouwd aan een oom-priester van het naburige Gumiel de lzán, die hem langzamerhand inwijdde in zowel de intellectuele boekenwijsheid als kerkelijke pastorale bezigheden en gewoontes.
Eenmaal vijftien jaar, studeerde hij in Valencia hogere studies, zoals theologie.
In de jaren 1196-1197 werd hij priester gewijd en, op verzoek van de prior van de kannunikencommuniteit van de kathedraal van Burgos van Osma, Diego de Acebes, werd hij lid van deze communiteit, waarvan subprior in 1201. In die hoedanigheid begeleidde hij de intussen bisschop geworden Diego op reizen naar Denemarken in opdracht van de koning van Castilië ( in 1203 en 1205).
Voor de tweede keer op terugweg gingen beiden naar Rome om toestemming te vragen voor missionering in het zuiden van Frankrijk dat werd lastiggevallen door de Katharen. Paus Innocentius III zond hen naar de streek van Languedoc (Albi en Toulouse).
Maar door de dood van Diego in 1207 bleef Dominicus alleen achter.
Hij zou moeten samenwerken met de cisterciënzers in de bestrijding van de ‘Kathaarse ketters’, die echter de methode hadden van hard optreden en luxueuze uitstraling. ‘Nee’, zei Dominicus toen zij hem raad vroegen omdat zij weinig succes boekten, ‘wij moeten evangeliseren met armoede als wapen’.
En zo gebeurde, met duidelijk succes via armoede en dialoog. Eind 1206 stichtte Dominicus te Prouilhe (Fanjeaux) een klooster van contemplatieve vrouwen ter ondersteuning van de prediking en als opvangst (rust en verzorging) bij terugkomst of doorgang.
In 1215 stichtte Dominicus zijn eerste klooster van mannen van de ‘Heilige Prediking’ in Toulouse en reeds in 1216 kreeg hij van Paus Honorius III de goedkeuring van zijn Orde, op 22 december 1216. Kort daarna, 21 januari 1217 bevestigde een tweede pauselijke bul de universele zending van de Orde.
De 15de augustus 1217 zond Dominicus zijn eerste broeders naar de universiteitssteden Parijs, Bologna en Spanje. Een aantal confraters en de bisschop van Toulouse waren er niet zo mee eens, maar Domincius zei ‘ik weet wat ik heb besloten’ (na veel gebed en overpeinzing).
De Orde gedenkt dit gebeuren als een ‘Pinksterfeest’, gezien de hierop volgende successen: de orde groeide enorm. Tussen alle bedrijven door was Dominicus veel op reis: bezoeken aan pas gestichte kloosters, preken hier en daar en de voorbereiding van het eerste generaal kapittel in Rome, 1220. Hier werd de zending van de Orde voornamelijk verduidelijkt en bevestigd: communiteiten vormen van gebed (vooral Liturgie), studie (vooral theologie), prediking van het Woord van God.
Op het tweede generaal Kapittel in 1221 deed hij afstand van de leiding en na enkele maanden stierf hij uitgeput op 6 augustus 1221 in Bologna, waar hij ook werd begraven. Op 3 juli 1234 werd Dominicus heilig verklaard door Paus Gregorius IX, een goede vroegere vriend uit de tijd dat deze nog kardinaal was.
Vlak voor zijn dood zou Dominicus gezegd hebben: ‘Huil niet, want ik zal jullie nog meer tot nut zijn na mijn dood dan ik was tijdens mijn leven’. Helaas zijn er van hem geen boeken of andere geschriften bewaard gebleven, behalve de brief die hij richtte aan zijn monialen. Tijdens het proces van zijn heiligverklaring voerden echter veel getuigen het woord, zodat we ons een beeld kunnen vormen van zijn karakter en spiritualiteit.
Dominicus was een man van gebed, met hart en ziel (zie de negen gebedshoudingen van Dominicus). Hij was ijverig, evangelisch geïnspireerd, had een groot medelijden en kon goed organiseren. Hij was – als je dat van een man van zijn tijd kunt zeggen – democratisch en vrouwvriendelijk, hij en geloofde in deelname en dialoog. Hij was zowel veeleisend en kritisch als mild en begrijpend of, zoals Lacordaire eens zei: ‘teder als een moeder en hard als een diamant’.
Baltasar Hendriks z.g.