e kunt op allerlei manieren bidden. Eigenlijk is het vreemd dat wij het bijna alleen op een bijna passieve manier doen, als je weet dat gelovigen het gebed eeuwenlang veel lichamelijker beleefden.
De jonge Utrechtse priester Anton ten Klooster verdiepte zich in ‘de negen manieren van bidden van Dominicus’ en hield er een boeiende lezing over.
‘Ten eerste, buigend voor het altaar alsof Christus – die het altaar symboliseert – er werkelijk en persoonlijk aanwezig was, en niet alleen symbolisch.’ Dominicus leerde zijn volgelingen om dit ook te doen, iedere keer dat ze een kruisbeeld zagen. Soms haalde hij een spreuk aan uit Jezus Sirach: ‘Het gebed van een nederige dringt door de wolken heen’ (Sir. 35:21).
Buigen is een teken van respect. Je drukt ermee uit dat je je niet groter wilt maken dan de ander. Gelovigen zien het vaak als een zich klein maken voor God, in de liturgie. Sommige kloosterlingen buigen als ze tijdens het koorgebed het ‘Eer aan de Vader…’ zingen.
‘Dominicus bad vaak door zichzelf op de aarde neer te werpen, plat op zijn gezicht. Hij zei daarbij, soms hardop, de woorden van het evangelie: ‘Heer, heb medelijden met mij, een zondaar.’ (Lc. 18:13)
Deze wijze van gebed doet denken aan Psalm 44:26 waarin staat: ‘Onze ziel ligt neergebogen in het stof, ons lichaam vastgekleefd aan de aarde.’ En eveneens aan Psalm 119:25: ‘Mijn ziel ligt neergedrukt in het stof.’ De psalmist mag het dan misschien figuurlijk bedoelen, Dominicus zegt er met heel zijn lichaam ‘Amen’ tegen.
In China is de zogeheten kow-tow nog lang in gebruik geweest als teken van respect. Religieus gezien is neerliggen één van de krachtigste uitdrukkingen van onderwerping aan God. Dat was al zo in de tijd van Jozua (zie Joz. 7:6). In de katholieke traditie wordt niemand diaken, priester of bisschop zonder deze nederige houding aan te nemen. Bij iedere wijding liggen de kandidaten uitgestrekt op de aarde, minutenlang, terwijl de voorspraak van alle heiligen over hen afgebeden wordt.
Kardinaal Simonis noemde het eens een ‘plaatsaanduiding. Wie priester wordt gewijd komt niet op een troon te zitten, maar gaat door de knieën, maakt zich klein en valt in aanbidding neer. Je maakt je als het ware gelijk met de aarde, waaruit wij uiteindelijk ontstaan zijn en wij naar terugkeren. Het Latijnse woord ‘humilitas,’ nederigheid, hangt dan ook samen met ‘humus,’ dit is grond, stof, aarde, nietig broos en klein. Dat zijn wij mensen uit onszelf.’
Het neerliggen komt ieder jaar opnieuw terug. In van de liturgie van Goede Vrijdag liggen geestelijken in stilte op de grond – nederig en stil op het uur van Christus’ dood.
Eén van de vormen die wij vandaag minder begrijpen is de zelfkastijding, in het Latijn ook wel disciplina genoemd. In Dominicus’ vertaling zegt Psalm 18 zoveel als: ‘Uw disciplina heeft me naar mijn doel gebracht’. De dominicanen kastijdden zich dagelijks, tijdens het bidden van Psalm 51 of Psalm 130, ‘voor hun eigen zonden of voor de zonden van anderen’.
Deze vorm van gebed is pijnlijk en vernederend. Precies daarom werd en wordt ze ook gepraktiseerd: het herinnert aan de pijn en de vernedering van Christus. Het is opvallend dat juist deze vorm van gebed en ascese vrij wijd verbreid is, niet alleen in de christelijke, maar ook in de sji’itische islamitische traditie.
Na de zelfkastijding richtte Dominicus zijn blik op het kruis van Christus, en knielde keer op keer, soms van de dagsluiting tot middernacht door. Tijdens dit gebed hoorden de broeders Dominicus soms zeggen: ‘U, Heer, roep ik aan, mijn rots, houd u niet doof. Als u blijft zwijgen, word ik een dode met de doden in het graf.’ (Ps. 28:1). Op andere momenten bleef hij lange tijd op zijn knieën zitten. Volgens sommigen die hem bekeken was het alsof zijn geest al in de hemel aanbeland was.
Wanneer je knielt laat je zien dat je toegewijd bent aan iemand. Zo knielen veel mannen neer wanneer ze hun geliefde ten huwelijk vragen. Juist omdat het meer is dan een lichaamsbeweging neemt God het zijn volk ook zo kwalijk dat ze knielen voor de afgod Baäl (zie 1 Kon. 19:18). Knielen neemt een belangrijke plaats in in de joodse traditie en in de vroege kerk, zie het boek Handelingen.
Tegenwoordig wordt er in katholieke kerken nog weinig geknield. Veel gelovigen vinden het uit de tijd, of vinden het niet nodig zich ‘onnodig klein te maken.’ Jongeren die Taizé bezoeken hebben er vaak beduidend minder moeite mee. Door te knielen, zeker tijdens de Eucharistie, geven we aan dat we onze plaats kennen, ten opzichte van de Heer van al wat leeft.
Op bezoek in een klooster wilde Dominicus wel eens voor een altaar staan. Rechtop, stevig op zijn voeten. ‘Soms hield hij zijn handen op, open voor zijn borst – als een open boek – en stond hij daar met grote eerbied en toewijding als was hij aan het lezen in de aanwezigheid van God.’ Dit wordt verbonden met Jezus’ leven: ‘Jezus ging volgens zijn gewoonte op sabbat naar de synagoge en stond op om te lezen.’ (Lc. 4:16) Ook het gebed van iemand die voor God stáát vermag veel: ‘Pinechas stond op en bad, en de plaag werd bedwongen.’ (Ps. 106:30).
Dominicus hield soms zijn handen gevouwen voor zijn ogen, soms hield hij ze omhoog als een priester die de Mis viert. Volgens zijn broeders was de toewijding van Dominicus alsof je een ‘profeet zag die met een engel sprak of met God: pratend, luisterend en in stilte denkend aan wat hem geopenbaard was.
Staan is de basishouding in de katholieke liturgie. Meestal zitten we alleen gezeten voor de liturgie van het Woord: de lezingen de preek. Helaas heeft de huidige liturgische praktijk dat inzicht verduisterd. Het is een houding die paraatheid aangeeft. Met name in de Paastijd verwijst het ook naar de opgestane Christus. Tijdens de litanie van alle heiligen in de Paasnacht wordt daarom niet geknield maar gestaan.
‘Soms (…) werd onze heilige vader Dominicus ook gezien terwijl hij bad met zijn handen en armen uitgespreid als een kruis, zichzelf uitrekkend tot het uiterste en zo rechtop staand als hij kan.’
Deze vorm van bidden wordt wel verbonden met wonderen zoals die van de profeet Elia die zich driemaal over een gestorven kind ‘uitstrekte, daarbij de Heer aanroepend met de woorden: “Heer, mijn God, laat toch de levensadem in de borst van dit kind terugkeren” (1. Kon. 17:21). Net zó zou Dominicus gebeden hebben toen hij de jonge Napoleon tot leven wekte, in de kerk van sint Sixtus in Rome.
Dominicus bad niet vaak zo, vertelt het boek, alleen wanneer hij voelde dat Gods kracht door hem een wonder zou bewerken. Ze durfden hem er geen vragen over te stellen, maar wisten wel dat hij vaak bad soms met aandacht de woorden van de psalmist bad: ‘Ik roep u aan, Heer, elke dag, en strek mijn handen naar u uit’ (Ps. 88:10) en ‘Ik strek mijn handen naar u uit, dorstig als droge aarde.’ (Ps. 143:6)
De gespreide armen worden vaak gezien als verwijzing naar het kruis van Christus. Het past in lijdensmystiek die in Dominicus’ tijd één van zijn hoogtepunten vindt in de stigmatisatie van Franciscus van Assisi. Het werd gezien als één van de meest intense vormen van gebed. Tegenwoordig is het in de liturgie in zwang als ‘orante’ houding: het voorgaan in gebed.
Dominicus ‘werd vaak gezien terwijl hij zijn hele lichaam in gebed op de hemel richtte, als een pijl recht van de boog geschoten. Hij had zijn handen boven zijn hoofd uitgestrekt, gevouwen of een beetje open – alsof hij iets wilde opvangen van de hemel.’
Wanneer Dominicus van dit gebed terugkeerde leek het alsof hij van ver weg kwam: ‘hij leek dan een vreemdeling in de wereld te zijn, zoals goed te zien was aan zijn voorkomen en zijn gedrag.’
Wie z’n handen opsteekt, geeft aan dat hij ongewapend is. Weerloos dus. Het zal wel ironie van God geweest zijn dat Hij Mozes urenlang zo liet zitten tijdens de slag met de Amalekieten: ‘Zolang Mozes zijn arm opgeheven hield, was Israël de sterkste partij, maar liet hij zijn arm zakken, dan was Amalek de sterkste’ (Ex. 17:11). Deze gebedshouding is in onze tijd populair bij evangelicale kerken. Tijdens de praise & worship heffen gelovigen de handen, als teken dat ze geraakt zijn door de Heilige Geest.
Na het middagmaal trok Dominicus zich terug in zijn ziel, om tijd te besteden aan studie. ‘Hij zette zich neer om te lezen of te bidden.’ Ook in zijn studie sprak de Heer tot hem: ‘Ik wil horen wat God ons zegt.’ Zijn broeders beschouwden Dominicus als ‘in een levendig gesprek met God. Hij had een profetische wijze van overgaan van lezing naar gebed en van meditatie naar contemplatie.’
Hier hoorde ook bij dat hij het boek kuste waardoor Jezus tot hem sprak. Na alle beweging, ‘verfrist en in vrede met zichzelf, las hij verder in zijn boek.’
Studie is niet het eerste waar mensen aan denken wanneer het over gebed gaat. Toch is het een belangrijk deel van de dominicaanse spiritualiteit. Thomas van Aquino, de grootste theoloog van de Kerk, kende geen radicaal onderscheid tussen contemplatie en speculatieve theologie. Minder bekend is dat studie in de Middeleeuwen bepaald geen ontspannende activiteit was, het lang gebogen zitten op harde banken mag met recht een vorm van ascese heten.
Middeleeuwse predikers reisden veel, soms wel vijftig kilometer per dag. Dominicus dwaalde soms wat van zijn medebroeders af en bad lopende. Daarbij leek het alsof hij voortdurend vliegen van zijn gezicht weg sloeg. De broeders zagen het als ‘een verborgen omgang met de Heilige Geest om te kennen wat verborgen is’ – misschien is dit de mooiste samenvatting van heel zijn gebed.
Al vanaf het vroegste begin worden gelovigen aangespoord om God nooit uit hun gedachten te zetten. Daarnaast doet deze wijze van denken aan de pelgrimsweg naar Santiago te denken. De pelgrim maakt geen deel meer uit van het leven van alledag, maar heeft zich afgezonderd om op weg te gaan. Naar God, met God, voor God: de ervaring wisselt al naar gelang de omstandigheden. Dat is een expliciete uitdrukking van het besef dat Kerk en gelovige altijd ‘Gods volk onderweg’ zijn. Dat krijgt een collectieve vorm in processies.
Deze waaier van gebedsvormen houdt op bij negen. Er zijn nog veel meer vormen te vinden. Maar het gaat mij erom bij te dragen aan het besef dat bidden géén passieve activiteit is. Sterker nog, wanneer het passief wordt, gaat er iets fout. Weinig dingen zijn zo demotiverend als een viering waarin de gelovigen achterovergeleund toekijken terwijl er op het altaar grootse dingen gebeuren.
Gods genade laat ons niet lamgeslagen achter, Hij brengt ons in beweging. God geeft ons de opdracht om Hem te zoeken, te danken en te loven met alles wat we in ons hebben.
Anton ten Klooster.
Helaas zien we vaak een negatief beeld: het geloof wordt zouteloos gevierd, waardoor het ook vanzelf zouteloos wordt. Er wordt ontzettend veel gezocht naar andere vormen van vieren, alternatieve teksten, nieuwe muziek en ga zo maar door. Maar dan vergeten we zomaar één van de belangrijkste instrumenten voor de verlevendiging van ons geloof: onszelf, ons lichaam.
Dit is het tweede deel van een serie op basis van een lezing die Anton ten Klooster hield in zijn parochie H.H. Twaalf Apostelen in Zutphen en omgeving. Klik hier voor het inleidende deel.
Illustraties uit ‘The Nine Ways of Prayer of St. Dominic’ from St. Dominic: Biographical Documents, © 1964 by The Thomist Press.