roeders en zusters, gij weet toch, dat de doop, waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus, ons heeft doen delen in zijn dood?
Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zouden leiden.
Zijn wij een met Hem geworden door het beeld van zijn dood, dan moeten wij Hem ook volgen in zijn opstanding,
in de overtuiging dat onze oude mens met Hem gekruisigd is; daardoor is aan het bestaan in de zonde een einde gekomen, zodat wij niet langer aan de zonde dienstbaar zijn.
Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde.
Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven:
‑ want wij weten dat Christus, eenmaal van de doden verrezen, niet meer sterft: de dood heeft geen macht meer over Hem.
Door de dood die Hij is gestorven, heeft Hij eens voor al afgerekend met de zonde; het leven dat Hij leeft, heeft alleen met God van doen.
Zo moet ook gij uzelf beschouwen: als dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus.