n die tijd begon Jezus te leren aan de oever van het meer. Zeer veel volk verzamelde zich bij Hem,
zodat Hij in een boot die op het water lag moest stappen, om daar plaats te nemen,
terwijl al het volk zich langs het meer op het land bevond.
Hij leerde hun vele dingen door middel van gelijkenissen, en in zijn onderricht zei Hij tot hen:
&Luistert. Eens ging een zaaier uit om te zaaien.
Toen hij aan het zaaien was, viel een gedeelte op de weg en de vogels kwamen het opeten.
Een ander gedeelte viel op de rotsachtige plekken waar het niet veel aarde had;
het schoot snel op, omdat het in ondiepe grond lag.
Maar toen de zon was opgekomen, kreeg het te lijden van de hitte, zodat het verdorde bij gebrek aan wortel.
Weer een ander gedeelte viel onder de distels en deze schoten op zodat het verstikte en geen vrucht opleverde.
Een ander gedeelte tenslotte viel op goede grond en doordat het opschoot en zich ontwikkelde,
leverde het vrucht op en bracht het dertig ‑, zestig ‑, en honderdvoudige voort.’
En hij voegde er aan toe: &Wie oren heeft om te horen, hij luistere.’
Toen Hij weer alleen was, stelde zijn omgeving, ook de twaalf, Hem vragen omtrent de gelijkenissen.
Hij antwoordde hun: &Aan u is het geheim van het Rijk Gods geschonken,
maar zij die erbuiten staan, krijgen alles in gelijkenissen,
opdat zij wel scherp kijken met hun ogen maar niet zien, en wel luisteren met hun oren
maar niet verstaan, opdat zij zich niet zouden bekeren en vergiffenis krijgen.’
En hij vervolgde: &Begrijpt ge deze gelijkenis niet? Hoe zult ge dan alle gelijkenissen verstaan?
De zaaier zaait het woord.
Die op de weg ‑ waar het woord gezaaid wordt ‑ zijn de mensen bij wie, als zij het gehoord hebben,
terstond de satan komt en het woord wegrooft dat gezaaid ligt in hun binnenste.
Op dezelfde manier zijn zij die op de rotsachtige plekken gezaaid worden,
de mensen die als zij het woord gehoord hebben, het terstond met blijdschap opnemen;
maar zij hebben geen wortel geschoten, leven bij het ogenblik,
en als zij omwille van het woord onderdrukt of vervolgd worden, komen zij onmiddellijk ten val.
Die tussen distels gezaaid worden, zijn weer anderen, die het woord wel gehoord hebben,
maar wanneer de zorgen van de wereld, de begoocheling van de rijkdom en de begeerten
naar al het andere binnendringen, verstikken die het woord en zo blijft het zonder vrucht.
De in de goede grond gezaaiden zijn de mensen die het woord horen,
het in zich opnemen en vrucht dragen: dertig ‑, zestig ‑, en honderdvoudig.’