n die tijd verhaalde Jezus de volgende gelijkenis: Met het Rijk der hemelen is het als met een landeigenaar die vroeg in de morgen uitging om arbeiders te huren voor zijn wijngaard.
Hij werd het met de arbeiders eens voor een denarie per dag en stuurde ze naar zijn wijngaard.
Rond het derde uur ging hij er weer op uit en zag nog anderen werkloos op de markt staan
tot wie hij zei: Gaat ook naar mijn wijngaard en ik zal u geven wat billijk is.
En zij gingen.
Rond het elfde uur ging hij opnieuw uit en vond er weer anderen staan. Hij zei tot hen: Wat staat ge heel de dag werkloos?
Ze antwoordden hem: Niemand heeft ons gehuurd. Daarop zei hij tot hen: Gaat ook gij naar mijn wijngaard.
Bij het vallen van de avond sprak de eigenaar van de wijngaard tot zijn rentmeester: Roep de arbeiders en betaal hun uit, te beginnen met de laatsten en zo tot de eersten.
Toen de arbeiders van het elfde uur kwamen, kregen zij elk een denarie;
toen nu ook de eersten kwamen, meenden dezen dat zij meer zouden krijgen, maar ook zij kregen ieder de overeengekomen denarie.
Ze namen hem wel aan, maar begonnen tegen de landeigenaar te morren
en zeiden: Dezen hier, die het laatst gekomen zijn, hebben maar een uur gewerkt en gij stelt ze gelijk met ons die de last van de dag en de brandende hitte hebben gedragen.
Maar hij antwoordde een van hen: Vriend, ik doe u toch geen onrecht? Zijt gij niet met mij overeengekomen voor een denarie?
Neem wat u toekomt en ga heen.
Mag ik soms met het mijne niet doen wat ik verkies of zijt ge kwaad, omdat ik goed ben?
Zo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn.’