n die tijd ging een van de twaalf, Judas Iskariot geheten, naar de hogepriester
en zei: &Wat wilt ge mij geven als ik Hem u in handen speel?’ Zij betaalden hem dertig zilverlingen uit.
En van toen af zocht hij een gunstige gelegenheid om Hem over te leveren.
Op de eerste dag van het ongedesemde brood kwamen de leerlingen Jezus vragen: &Waar wilt Gij dat wij het paasmaal voor U gereed maken?’
Hij antwoordde: &Gaat naar de stad en zegt aan die en die: De Meester laat weten: Mijn uur is nabij; bij u wil Ik met mijn leerlingen het paasmaal houden.’
De leerlingen deden zoals Jezus hun had opgedragen en maakten het paasmaal gereed.
Toen de avond gevallen was, lag Hij met de twaalf leerlingen aan.
Onder de maaltijd sprak Hij: &Voorwaar, Ik zeg u: een van u zal Mij overleveren.’
Smartelijk getroffen begon de een na de ander Hem te vragen: &Ik ben het toch niet, Heer?’
Hij antwoordde: &Die met Mij zijn hand in de schotel steekt, zal Mij overleveren.
Wel gaat de Mensenzoon heen, zoals van Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon wordt overgeleverd! Het zou beter voor hem zijn als hij niet geboren was, die mens!’
Judas, zijn verrader, nam ook het woord en zei: &Ik ben het toch niet, Rabbi?’ Hij antwoordde hem: &Gij zegt het.’