n die tijd sprak Jezus tot de hogepriesters en de oudsten van het volk: Luistert naar een andere gelijkenis: Er was eens een landeigenaar die een wijngaard aanlegde; hij zette er een heining omheen, hakte een wijnpers erin uit en bouwde een wachttoren. Daarop verpachtte hij hem aan wijnbouwers en vertrok naar den vreemde.
Toen de tijd van de oogst gekomen was, zond hij zijn dienaren naar de wijnbouwers om de opbrengst in ontvangst te nemen.
Maar de wijnbouwers grepen zijn dienaren vast. Zij mishandelden de een, doodden de ander en stenigden een derde.
Daarop zond hij andere dienaren, talrijker dan de eersten; maar zij behandelden hen op dezelfde manier.
Tenslotte stuurde hij zijn zoon naar hen toe, in de veronderstelling, dat zij zijn zoon wel zouden ontzien.
Maar toen de wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze onder elkaar: Dat is de erfgenaam; vooruit, laten we hem vermoorden en ons zijn erfenis toeëigenen.
Ze grepen hem vast, wierpen hem de wijngaard uit en doodden hem.
Wanneer nu de eigenaar van de wijngaard komt, wat zal hij dan wel met die wijnbouwers doen?’
Ze antwoordden Hem: &Hij zal die ellendelingen een ellendige dood doen sterven en zijn wijngaard zal hij aan andere wijnbouwers verpachten, die hem de opbrengst op de vastgestelde tijd zullen afdragen.’
Toen sprak Jezus tot hen: &Hebt gij nooit in de Schrift gelezen: De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd, is juist de hoeksteen geworden. Op last van de Heer is dat gebeurd en het is wonderbaar in onze ogen.
Daarom zeg Ik u, het Rijk Gods zal u ontnomen worden en gegeven aan een volk dat wel de vruchten daarvan opbrengt.’
Toen de hogepriesters en Farizeeën zijn gelijkenissen gehoord hadden, begrepen ze dat Hij over hen sprak.
Zij zonnen dus op een middel om zich van Hem meester te maken, maar ze waren bang voor het volk, omdat men Hem voor een profeet hield.