oen Jezus op een sabbat het huis van een van de voornaamste Farizeeën binnenging
om de maaltijd te gebruiken, hielden zij Hem voortdurend in het oog.
Op een gegeven ogenblik werd Hij een man gewaar, die aan waterzucht leed.
Daarop richtte Jezus zich tot de wetgeleerden en Farizeeën met de vraag: &Mag men op sabbat iemand genezen of niet?’
Maar zij zeiden niets. Daarop legde Hij zijn hand op hem, genas hem en liet hem heengaan.
Vervolgens keerde Hij zich tot hem met de woorden: &Wie van u zal niet terstond als zijn zoon of zijn os in een put valt, hen eruit trekken, ook al is het sabbat?’
Ze waren niet in staat er iets tegen in te brengen.