n die tijd trok Jezus Jeruzalem binnen, de tempel in. Nadat Hij er alles in ogenschouw had genomen,
keerde Hij, omdat het al laat was, met de twaalf naar Betanië terug.
Toen zij de volgende dag Betanië verlaten hadden, kreeg Hij honger.
Hij zag in de verte een vijgeboom in blad staan en ging kijken of Hij er misschien iets aan kon vinden;
maar bij de boom gekomen vond Hij niets dan blaren; het was trouwens niet de tijd van de vijgen.
Daarom richtte Hij zich tot de boom en zei: &Niemand zal in eeuwigheid nog vruchten van je eten!’ Zijn leerlingen hoorden dat.
Toen ze in Jeruzalem kwamen, ging Hij naar de tempel en begon de kopers en verkopers het tempelplein af te jagen.
Hij wierp de tafels van de geldwisselaars en de stoeltjes van de duiven verkopers omver
en ook duldde Hij niet dat nog iemand enig voorwerp over het tempelplein droeg.
En Hij gaf hun als verklaring: &Staat er niet geschreven:
Mijn huis zal een huis van gebed worden genoemd voor alle volkeren?
Maar gij hebt er een rovershol van gemaakt.’
De hogepriesters en schriftgeleerden die dat gehoord hadden,
zochten een mogelijkheid om Hem ter dood te brengen.
Ze vreesden Hem namelijk, omdat heel het volk verrukt was over zijn leer.
In de avond verlieten zij de stad weer.
’s Morgens kwamen zij langs de vijgeboom en zagen dat hij tot op de wortel verdord was.
Petrus dacht weer terug aan het gebeurde en zei: &Meester, kijk!’ De vijgeboom die Gij vervloekt hebt, is verdord.’
Jezus antwoordde hun: &Hebt geloof in God.
Voorwaar, Ik zeg u: Als iemand tot deze berg zegt: Hef u op en stort u in de zee, en als hij in zijn hart niet twijfelt,
maar gelooft dat gebeuren zal wat hij zegt, voor hem zal het werkelijkheid worden.
Daarom zeg Ik u: Alles wat ge in het gebed vraagt, gelooft dat ge het al verkregen hebt, en ge zult het verkrijgen.
Hebt ge iets tegen iemand, terwijl ge staat te bidden, vergeeft het dan,
opdat ook uw Vader in de hemel u uw tekortkomingen moge vergeven.’