et volk dat aan de ene kant van het meer was gebleven, na de wonderbare broodvermenigvuldiging,
had gezien dat daar maar één bootje gelegen had, dat Jezus niet met zijn leerlingen was scheep gegaan, maar dat zijn leerlingen alleen waren vertrokken.
De volgende dag echter kwamen er bootjes uit Tiberius dicht bij de plaats waar men het brood had gegeten na het dankgebed van de Heer.
Toen de mensen bemerkten dat noch Jezus noch zijn leerlingen daar waren,
gingen zij in de boten en voeren in de richting van Kafarnaum op zoek naar Jezus.
Zij vonden Hem aan de overkant van het meer en zeiden: &Rabbi, wanneer bent U hier gekomen?’
Jezus nam het woord en zeide: &Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Niet omdat gij tekenen gezien hebt,
zoekt ge Mij, maar omdat gij van de broden hebt gegeten tot uw honger was gestild.
Werkt niet voor het voedsel dat vergaat, maar voor het voedsel dat blijft om eeuwig te leven
en dat de Mensenzoon u zal geven. Op Hem immers heeft de Vader, God zelf, zijn zegen gedrukt.
Daarop zeiden zij tot Hem: &Welke werken moeten wij voor God verrichten?’
Jezus gaf hun ten antwoord: &Dit is het werk dat God van u vraagt: te geloven in Degene, die Hij gezonden heeft.’