n die tijd trok Jezus met zijn leerlingen naar de dorpen rond Caesarea van Filippus.
Onderweg stelde Hij aan zijn leerlingen de vraag: &Wie zeggen de mensen dat Ik ben?’
Zij antwoordden Hem: &Johannes de Doper, anderen zeggen Elia
en weer anderen, dat Gij een van de profeten zijt.’
Daarop stelde Hij hun de vraag: &Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?’
Petrus antwoordde: &Gij zijt de Christus.’
Maar Hij verbood hun nadrukkelijk iemand hierover te spreken.
Daarop begon Hij hun te leren, dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden
en door de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen worden
en ter dood gebracht, maar drie dagen later verrijzen.
Hij sprak deze woorden zonder terughoudendheid.
Toen nam Petrus Jezus terzijde en begon Hem ernstig daarover te onderhouden.
Maar zich omkerend keek Hij naar zijn leerlingen en voegde Petrus op strenge toon toe:
&Ga weg, satan, terug! want gij laat u leiden door menselijke overwegingen
en niet door wat God wil.’