30 Januari 2024

Dinsdag 30 Januari : Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus 5,21-43.

Ga naar overzicht

Deel op:

n die tijd, toen Jezus weer met de boot overgestoken was, stroomde veel volk bij Hem samen. Terwijl Hij zich aan de oever van het meer bevond,
kwam er een zekere Jaïrus, de overste van de synago­ge. Toen hij Hem zag viel hij Hem te voet en smeekte Hem met aandrang:
&Mijn dochtertje kan elk ogenblik sterven, kom toch haar de handen opleggen, opdat ze mag genezen en leven.’
Jezus ging met hem mee. Een dichte menigte vergezelde Hem en drong van alle kanten op.
Er was een vrouw bij die al twaalf jaar aan bloedvloeiing leed;
zij had veel te verduren gehad van een hele reeks dokters en haar gehele vermogen uitgegeven,
maar zonder er baat bij te vinden; integendeel het was nog erger met haar geworden.
Omdat zij over Jezus gehoord had, drong zij zich in de menigte naar voren en raakte zijn mantel aan.
Want ze zei bij zichzelf: &Als ik slechts zijn kleren kan aanraken, zal ik al genezen zijn.’
Terstond hield de bloeding op en werd ze aan haar lichaam gewaar, dat ze van haar kwaal genezen was.
Op hetzelfde ogenblik was Jezus zich bewust dat er een kracht van Hem was uitgegaan;
Hij keerde zich te midden van de menigte om en vroeg: &Wie heeft mijn kleren aangeraakt?’
Zijn leerlingen zeiden tot Hem: &Gij ziet dat de menigte van alle kanten opdringt en Gij vraagt: Wie heeft mij aangeraakt?’
Maar Hij liet zijn blik rondgaan om te zien wie dat gedaan had.
Wetend wat er met haar gebeurd was, kwam de vrouw zich angstig en bevend voor Hem neerwerpen en bekende Hem de hele waarheid.
Toen sprak Hij tot haar: &Dochter, uw geloof heeft u genezen.
Ga in vrede en wees van uw kwaal verlost.’
Hij was nog niet uitgesproken, of men kwam uit het huis van de overste van de synagoge met de boodschap:
&Uw dochter is gestorven. Waartoe zoudt ge de Meester nog langer lastig vallen?’
Jezus ving op wat er bericht werd en zei tot de overste van de synagoge: &
Wees niet bang, maar blijf geloven.’
Hij liet niemand met zich meegaan, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus.
Toen zij aan het huis van de overste kwamen, zag Hij het rouwmis­baar van mensen die luid weenden en weeklaagden.
Hij ging naar binnen en zei tot hen: &Waarom dit misbaar en geween? Het kind is niet gestorven, maar slaapt.’
Doch ze lachten Hem uit. Maar Hij stuurde ze allemaal naar buiten en ging met zijn metgezellen
en de vader en moeder van het kind het vertrek binnen, waar het kind lag.
Hij pakte de hand van het kind en zei tot haar: &Talita koemi &;
wat vertaald betekent: &Meisje, Ik zeg je, sta op.’
Onmiddellijk stond het meisje op en liep rond; want het was twaalf jaar.
En ze stonden stom van verbazing.
Hij legde hun nadrukke­lijk op, dat niemand het te weten mocht komen,
en voegde eraan toe, dat men haar te eten moest geven.