rans Maas (1946) is hoogleraar Spiritualiteit aan de Radboud Universiteit Nijmegen en is onderzoeker aan het Titus Brandsma Instituut.
Generaties theologen zijn gevormd door het baanbrekende werk van Edward Schillebeeckx o.p. (1914-2009). In deze serie komen leerlingen – en hun leerlingen – aan het woord. Over hun dierbaarste herinnering, het diepste inzicht en de vraag die ze de oude magister nu zouden willen stellen.
Wat is uw dierbaarste herinnering aan Schillebeeckx?
Wat me meteen te binnen schiet bij de vraag naar een dierbare herinnering aan Schillebeeckx is iets onrechtstreeks: ik hoorde van een theologiestudente in Nijmegen midden jaren zeventig dat de grote Schillebeeckx een door mij gepubliceerd essay in zijn colleges gebruikte. Kort tevoren had hij in de Westerkerk voor de toenmalige Katholieke Theologische Hogeschool Amsterdam de diesrede gehouden. Ik studeerde daar toen en de docenten die ik het meest hoog had, waren een en al lof over die rede. En die grote geleerde gebruikte ook mijn tekst. Een onbekende student was voor hem blijkbaar niet te gering.
Later in de jaren tachtig, toen ik bij hem als laatste aan een proefschrift werkte, werd ik vaak opnieuw getroffen door de wijze waarop hij je serieus nam. Dat had ook nadelen, want na elk begeleidingsgesprek, lagen er weer enkele nieuw te lezen boeken op tafel, terwijl de reeds geschreven teksten veel minder aandacht kregen.
Frans Maas in zijn studententijd.
Leest u zijn werk nog wel eens? Wat is uw favoriet?
Behalve zijn preken lees ik bij tijd en wijle nog zijn reflecties over hoe de reikwijdte én de beperktheid van het menselijke verstaan – de hermeneutiek dus – recht te doen in de theologie. En zijn concrete uitvoeringen daarvan: hoe de gestalten van datgene waar het in de theologie om gaat – God die het welzijn van mens en wereld wil – over de hele lijn mede bepaald wordt door cultuurgebonden denkwijzen en ervaringen, terwijl die gestalten daarin toch een verankering daarbuiten moeten hebben.
Dit laatste houdt hem verbonden met de traditie van het zogeheten realisme waarin hij als dominicaan gevormd was, d.w.z. de overtuiging dat bij alle eer aan het menselijk constructief en creatief vermogen, er toch een ‘Werkelijkheid’ is die in zekere zin voorafgaat, ook al krijgt men die werkelijkheid slechts op beperkte wijze in beeld.
Deze ideeën, reeds aan de orde in zijn eerste Jezusboek, komen geprononceerd en helder naar voren in een kleiner tussentijds geschrift: Verhaal tussen twee Jezusboeken. Schillebeeckx was vaak op zijn scherpst in polemieken. Dit boekje is zo’n stevig gearticuleerd verdedigingsschrift. Overigens komt in zijn afscheidsrede deze thematiek ook helder aan de orde.
Welk inzicht van Schillebeeckx heeft u het meest gevormd?
In diezelfde lijn ligt het artikel dat voor mij ooit het meest diepgaand sporen trok: Het niet-begrippelijk kenmoment in onze Godskennis volgens Thomas van Aquino, uit ‘Openbaring en Theologie’ (1964). Het is een uiteenzetting over wat analogie is bij Thomas. Hij brengt daar zeer scherpzinnig het meest elementaire in de theologie voor het voetlicht: dat hoewel er over God ten diepste niets adequaats te zeggen is, er toch doeltreffend over hem gesproken kan worden. En hoe dat menselijke spreken, juist in zijn tekort, richtinggevend is. Aan onder andere dit opstel kan je zien hoe Schillebeeckx in die metafysische traditie toch reeds de kern van hermeneutiek te pakken heeft. Later zal hij bij zichzelf eerder van een breuk spreken. Maar ik meen dat er ook een sterke continuïteit aanwijsbaar is.
Welke vraag van nu zou u graag nog eens met hem besproken hebben?
Veel onderwerpen zouden gediend zijn met zijn theologische geestkracht van weleer, maar het spannendst zou ik het de vraag vinden waarmee hij zelf veel is bezig geweest: Wat is vandaag openbaring? Hoe herkennen we vandaag het transcendente? Welke houding hebben we daarvoor nodig?
Sinds zijn tijd zijn de coulissen nogal verschoven. Voor hem was een diep geloof de basis en hij zocht naar kritische openheid naar een seculiere tijdgeest. Nu is die tijdgeest vanzelfsprekend uitgangspunt geworden, zodat de vraag vooral de andere kant opgaat: waar is nog transcendentie? Hoe doet God zich aan ons voor? En de gelovige tradities zijn niet meer vanzelfsprekend uitgangspunt en hoofdbestanddeel van een communicatief platvorm voor deze vraag.