p het St-Pietersplein in Rome verklaarde paus Franciscus op 15 mei 2022 tien mensen heilig, onder wie Titus Brandsma OCarm. Een portret door Augustinus Aerssens OP.
door Augustinus Aerssens OP
Anno Sjoerd Brandsma werd op 23 februari 1881 in Oegeklooster (Friesland) geboren, trad in bij de karmelieten in 1898, waarbij hij de naam Titus ontving en werd priester gewijd in 1905.
Tijdens zijn leven toonde hij verschillende grote talenten, waaronder die van journalist en van academicus. Hij was een groot kenner van de mystieke theologie en was rector magnificus van de universiteit van Nijmegen (1932-1933).
Voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog verzette hij zich tegen nazisme en tegen antisemitisme. Hij was een verdediger van de vrijheid van onderwijs en van pers.
In 1941 verzette hij zich tegen het verwijderen van joodse leerlingen en bekeerlingen van katholieke middelbare scholen. Bovendien wordt hij wel de architect genoemd van het verbod dat de Utrechtse aartsbisschop Jan de Jong uitvaardigde tegen het opnemen van NSB-advertenties in katholieke dagbladen.
Titus Brandsma (Bron: Wikipedia)
Op 30 december 1941 maakte hij met Mgr. De Jong een rondgang langs directeuren van katholieke dagbladen om het verbod toe te lichten. Deze gesprekken werden in een rapport van de Duitse Sicherheitsdienst betiteld als Wühlarbeit: ondergrondse activiteit. Het zou leiden tot zijn arrestatie in januari 1942.
Na een verblijf in de gevangenis van Scheveningen, kamp Amersfoort en een gevangenis in Kleef, werd hij op 19 juni 1942 naar concentratiekamp Dachau overgebracht, waar hij op 26 juli van datzelfde jaar vermoord werd door middel van een dodelijke injectie.
Het leven van de Nederlandse verpleegster die hem euthanaseerde, veranderde door de ontmoeting met hem. Op het moment van zijn dood bood Brandsma haar een rozenkrans aan die een andere gedeporteerde voor hem had gemaakt. ‘Je hoeft alleen maar Weesgegroet te zeggen,’ legde hij uit aan de verpleegster, die zei dat ze niet wist hoe ze moest bidden.
Voor het tribunaal sprak ze: ‘Ik heb een heilige man vermoord.’
De uitnodiging leidde tot haar bekering, en zij vertelde persoonlijk over de laatste uren van het leven van Titus Brandsma bij zijn zaligverklaringsproces. Voor het tribunaal sprak ze: ‘Ik heb een heilige man vermoord.’
Paus Johannes Paulus II verklaarde hem op 3 november 1985 een martelaar en op 15 mei 2022 werd hij dus door Paus Franciscus heiligverklaard.
Heiligen zijn voorsprekers en voorbeelden. Daarom probeer ik bij een heiligverklaring aanknopingspunten te zoeken tussen het leven van een heilige en dat van mij. Met de heilige Titus Brandsma kom ik in ieder geval op drie kernwoorden: noorderling, kloosterling, academicus. De woorden beschrijven weliswaar niet zijn hele karakter, maar ze halen hem voor mij wel heel dichtbij.
Congres in 1923 in het Dominicanenklooster van Zwolle. Titus Brandsma staat op de tweede rij van onder, midden op de foto in zijn bruine karmelietenhabijt met witte mantel. M. Monteiro, ‘Gods Predikers’, p. 261.
Een archiefonderzoek heb ik niet kunnen doen, maar zelfs bij een snelle blik in ‘Gods Predikers’ van Monteiro en op de website van het Titus Brandsma Instituut wordt het duidelijk dat zijn banden met de dominicanen in Nederland goed waren. Dat is een vierde aanknopingspunt.
Niet alles hoeft over dominicanen te gaan, zeker niet als een karmeliet wordt heilig verklaard, maar de volgende drie voorbeelden zijn voor mij tekenen van belangrijke eigenschappen van Brandsma die, in dit geval, door de Voorzienigheid in relatie met dominicanen hun uitdrukking vonden.
Ik denk dat de heilige Titus me zo’n schets zou toelaten. Hij schreef over de legendarische ontmoeting van St. Dominicus (predikbroeder), St. Franciscus (minderbroeder) en St. Angelus (karmeliet) in het dominicanenklooster Santa Sabina het volgende:
‘De schildering is een schoon symbool, hoe deze drie groote orden samenwerkten in de Middeleeuwen, zelfs te Bazel een verbond met elkander sloten tot nog inniger vriendschap en zich nog heden verwant voelen door overeenkomst van roeping, zij het met een voor iedere orde karakteristieke omschrijving daarvan.’ (Carmelrozen Vol. XII, juli 1923, p. 58-59)
Ontmoeting van St. Dominicus, St. Franciscus en St. Angelus Carracci Ludovico, 1614/1616, San Martino Maggiore, Bologna.
Het verschil tussen karmelieten en dominicanen beschreef hij in de Katholieke Encyclopaedie als volgt:
‘Men spreekt hier soms van een Dominicaansche tegenover een Carmelitaansche richting overeenkomstig het devies dezer orden, dat van de Dominicanen: ‘het geschouwde anderen mededeelen’(‘contemplata aliis tradere’), tegenover den regel der Carmelieten: ‘dag en nacht de wet des Heeren overwegen, tenzij men door andere wettige bezigheden in beslag wordt genomen’.
Voor de eerste school is het apostolaat de bekroning van het contemplatieve leven, voor de tweede een roeping, waarbij men God om God verlaat om zoo spoedig mogelijk weer met Maria aan zijn voeten neer te zitten, totdat de nood der zielen weder wegroept.
De oprechte liefde tot God en den naaste, welke de vrucht van alle contemplatie moet zijn, de algeheele overgave aan wat God in de gegeven omstandigheden vraagt, zal hier practisch de tegenstelling opheffen. Beide scholen hebben naast heilige werkers in de zielzorg hoog begenadigde contemplatieven aan de wereld geschonken.’ (Vol. VIII. c. 86-88)
Titus Brandsma loopt in de Maria-processie gehouden tijdens het congres in Nijmegen. Hij wordt gevolgd door toenmalige rector, p. Reginaldus Jansen OP.
Drie voorbeelden van contact met de dominicanen wil ik in ieder geval geven, omdat ze voor mij iets naar voren halen van het karakter van de heilige Titus zelf.
Het eerste voorbeeld is dat van Brandsma’s aanwezigheid in september 1923 bij een tweedaags congres in het dominicanenklooster in Zwolle. Het congres volgde op de festiviteiten ter gelegenheid van de herdenking van de heiligverklaring van Thomas van Aquino in 1323.
Er was al langere tijd een traditie in Zwolle van bijeenkomsten voor protestanten en niet-katholieken. Het congres had dan ook de titel ‘Het protestantisme, bijzonder in Nederland’.
‘Pater Titus kon zo echt en hartelijk met anderen meeleven'
Professor Jan Hoogveld, een oud-leerling van het St.-Dominicuscollege en het Angelicum, zei over Brandsma: ‘Pater Titus kon zo echt en hartelijk met anderen meeleven. Dat heb ik voor de eerste keer in Zwolle gemerkt. Op het feest van St. Thomas was hij de gelukkigste van allen.’
Zijn aanwezigheid getuigt voor mij niet alleen van de goede banden van de verschillende kloosterordes onderling, maar ook van de heilige Titus als iemand die sterk in zijn katholieke geloof verankerd was, terwijl hij zich er tegelijkertijd niet in opsloot.
Zo zou hij later een innige vriendschap ontwikkelen met de Groningse gereformeerde predikant ds. Jo Kleynen die hij eerst in Kamp Amersfoort ontmoette, met wie hij daarna naar Kleef werd overgebracht, alvorens ze met boeien aan elkaar gebonden op weg werden gezet naar Dachau.
Convent van de dominicanessen bij de leprakolonie Chacachacare, Trinidad
Het tweede voorbeeld is dat van het artikel ‘Medelijden, roomse kracht!’ van de heilige Titus in De Gelderlander op 1 december 1928. Hij schreef het naar aanleiding van het vertrek van oud-provinciaal Antoninus ter Maat OP, die naar Trinidad vertrok om geestelijke zorg te bieden aan 400 melaatsen op het door dominicanessen geleide lepraeiland Chacachacare.
Deze gebeurtenis vervulde Titus met vreugde, ‘omdat het geslacht der helden, het getal dergenen die zich willen opofferen ter liefde van de evenmens, nog niet is uitgestorven en het geloof, dat tot die daden drijft, niet dood is doch tekenen geeft van heerlijk leven, bloeit in wondere schoonheid en zo steeds bloeien zal.’
Voor mij staat dit symbool voor Brandsma’s bewondering voor de offerbereidheid die mensen vanuit het christelijk geloof kunnen hebben. Zoals we weten, zou hij deze bereidheid later zelf ook tonen…
De ‘Maria-trouwe Orde van Sint Dominicus’.
Een derde voorbeeld is dat van zijn vraag aan prof. Reginald Jansen, de toenmalige rector magnificus van de Nijmeegse universiteit, om zitting te nemen in het Comité van het nationaal Maria-congres in 1932.
In 2010 was de traditie begonnen van Maria-congressen, die afwisselend in Vlaanderen en in Nederland gehouden zouden worden. Het eerste werd in 1910 in Averbode georganiseerd, het tweede in 1912 in Maastricht, maar door de Eerste Wereldoorlog was de nieuw ingezette traditie stil komen te staan.
Brandsma wilde het twintig jaar later, in 1932, herintroduceren. Hierover schreef hij het volgende:
‘Na twintig jaar meende men niet langer te mogen wachten. (…) In tal van besprekingen op onzen Carmel te Nijmegen gehouden werd de mogelijkheid van een Maria-tentoonstelling en in aansluiting daaraan van een Maria-congres besproken. (…)
De Rector Magnificus der Kath. Universiteit, zoon van de Maria-trouwe Orde van Sint Dominicus, Prof. Reginald Jansen, door zijn hoog ambt de geroepen vertegenwoordiger van de eigen Katholieke cultuur, verklaarde zich bereid, als Voorzitter van het voorloopig Comité op te treden. (…)
Met blijde geestdrift werden de eerste plannen door het Hoogwaardig Episcopaat ontvangen. Hunne Excellenties aanvaardden gaarne het Beschermheerschap van het Congres en bepaalden, dat, nu te Maastricht op bijzondere wijze hulde was gebracht aan Maria als de Moeder van God, dit Congres een bijzondere hulde moest worden aan Maria als de Moeder der menschen.
Gelijk Prof. Jansen het in zijn mooie inleiding op de eerste vergadering van ’t Algemeen Bestuur van het Congres zeide, is de hulde onder dien titel voor dezen tijd wel bijzonder geëigend en heeft de noodzakelijkheid van een hulde aan Maria als de Moeder der menschen, welke tegelijk een toevlucht tot haar inhoudt, in dezen moeilijken en kommervollen tijd doen heenstappen over bezwaren, die anders in deze kritieke economische omstandigheden de uitvoering der plannen zouden hebben ontraden.’
Voor mij blijkt hier een bewondering uit voor Jansen, die Brandsma een jaar later zou opvolgen als rector van de universiteit, maar ook voor de ‘Maria-trouwe Orde van Sint Dominicus’.
Het venster van br. Augustinus in Fribourg, waar hij momenteel studeert.
Tot slot wil ik nog toevoegen dat ikzelf een grote devotie heb voor de heilige Titus Brandsma. Jarenlang is hij met mij meegereisd in de vorm van een bidprentje. Op de binnenkant van het bidprentje staat het gebed dat hij in 1942 schreef in de gevangenis van Scheveningen en dat me door veel moeilijke tijden heeft heen weten te halen:
‘O, Jezus als ik U aanschouw
Dan leeft weer, dat ik van U hou
En dat ook Uw hart mij bemint,
Nog wel als Uw bijzondere vrind.
Al vraagt mij dat meer lijdensmoed,
Och, alle lijden is mij goed,
Omdat ik daardoor U gelijk
En dit de weg is naar Uw Rijk
Ik ben gelukkig in mijn leed,
Omdat ik het geen leed meer weet,
Maar ’t alleruitverkorenst lot,
Dat mij vereent met U, o God.
O, laat mij hier maar stil alleen,
Het kil en koud om mij heen,
En laat geen mensen bij mij toe.
’t Alleen zijn word ik hier niet moe.
Want Gij, o Jezus, zijt bij mij,
Ik was U nimmer zo nabij.
Blijf bij mij, bij mij, Jezus zoet,
Uw bijzijn maakt mij alles goed.’
De Nederlandse kerkmusicus en voormalige organist van de dominicanen in Poznan, Reinier de Graaf, heeft dit gebed prachtig op muziek gezet.
Augustinus Aerssens OP