ij de besloten uitvaart van Antoon Stikvoort op 9 juni hield zijn medebroeder Jacques van der Lee de volgende verkondiging.
Gelezen: Mt. 13,10-13
De leerlingen kwamen naar hem toe en vroegen: ‘Waarom spreekt u in gelijkenissen tot hen?’ Hij antwoordde: ‘Jullie mogen de geheimen van het koninkrijk van de hemel kennen, hun is dat niet gegeven. Want wie heeft zal nog meer krijgen, en het zal overvloedig zijn; maar wie niets heeft zal zelfs het laatste worden ontnomen. Dit is de reden waarom ik in gelijkenissen tot hen spreek: omdat zij ziende blind en horende doof zijn en niets begrijpen.
Karakteristiek voor Jezus’ prediking was zijn origineel gebruik van gelijkenissen. Daarin was hij heel concreet en daarmee boeide hij zijn toehoorders buitengewoon. De parabels weerspiegelden wat hij om zich heen en onder mensen zag gebeuren.
In de lezing wordt beklemtoond dat de leerlingen de betekenis doorgronden van de gelijkenissen, de geheimen van het Rijk Gods, omdat ze er voor openstaan. Haar verborgen boodschap wordt hen onthuld. De meerderheid van de mensen echter heeft er geen oren naar en stelt haar hart er niet voor open. Door het zich bedienen van parabels krijgen wij een goed beeld van wie Jezus was.
Zo speelde Antoon heel zijn leven met poëzie. Wat ongewoon voor een Westfries die niet zo geneigd is tot dichtkunst. De artistieke gave van zijn vader – deze was ook kunstschilder – ligt wellicht hieraan ten grondslag.
Er waren confraters, die er niet veel mee ophadden. Stonden zij er wel voor open? Kon Antoon er anderen niet mee vermaken, hij had er zelf tenminste plezier in. Bij hem werkte deze hobby therapeutisch, bevrijdend, humorist en relativist als hij was. De zestiger jaren in de provincie en de kerk lieten ook bij hem sporen na. Maar hij bleef zichzelf trouw, ondanks het heengaan van heel veel goede vrienden.
Een van de honderden gedichten, die Antoon nagelaten heeft: ‘Ballade van de mens’, van maart 2007 uit de bundel ‘Zegeningen’ heb ik gekozen als eerste lezing. Een niet al te gecompliceerd poëem, dat getuigt van fijnzinnige geestigheid. Wat dunkt u van neus-neus-beademing?
De karikatuur van Antoon, ooit door Chris Smoorenburg z.g. gemaakt en bij velen van ons bekend, is nog steeds karakteristiek voor diens humor: Antoon met een brede guitige glimlach en een sigaret in zijn vingers… Ten voeten uit!
Hij was de beminnelijkheid en bescheidenheid zelve. Ook al brandde het eten wel eens aan op het fornuis, omdat hij verdiept was in zijn lectuur, kwaad worden op hem was moeilijk.
De laatste bewoners van het huis aan de Kronenburgersingel in Nijmegen in 2014: Antoon Stikvoort, Jacques van der Lee en Willy Rams.
Toen ik wilde neerstrijken op de Kronenburg, liet hij mij weten dat er voor een kok wel plaats was. Koken was hem wel toevertrouwd, maar meer vrije tijd in het weekend kwam hém toch wel goed uit.
Genoemde bescheidenheid ging bij hem gepaard met weinig ambitie. Als frater al, zo wordt verteld, ging hij liever vissen dan dat hij iets ondernam. Antoon was op zijn best wanneer hij zijn eigen gangetje kon gaan.
Hij zou de eerste zijn om te zeggen dat hij met zijn talenten niet gewoekerd heeft. Wél heeft hij zijn gaven gebruikt – in uiterste dienstbaarheid, want dat was zijn handelsmerk – voor de provincie: als docent, als vertaler, als chroniqueur en conservator van pretiosa, als confrater en huisgenoot, goede vriend.
Ondanks zijn mankementen van de laatste jaren bleef hij opgewekt, goedlachs en tevreden.
In een interview met hem als bewoner, verschenen in Bulletin van het Berchmanianum, werden zijn ‘Heldendaden’ opgesomd. Als die titel van hemzelf afkomstig was, was dat enigszins ironisch bedoeld. Die zeer dappere daden zijn achtereenvolgens zijn Griekse coöperatie aan de Papiamentse Bijbel; zijn supervisorschap bij de (Nederlandse) Nieuwe Bijbelvertaling; het alleraardigst informatieve ‘Kronenburgboekje’ en last but not least zijn vertaling van Latijnse verslagen van de omstreden jezuïet Michael Schabel, missionaris op Curaçao.
Ik heb het lichtvoetig willen houden in deze vreemde tijd. Een oraison funèbre zou bij Antoon misstaan. Ondanks zijn mankementen van de laatste jaren bleef hij opgewekt, goedlachs en tevreden. Bewonderenswaardig en vertederend.
Afsluitend kan ik niet beter doen dan hemzelf citerend uit het gedicht: ‘Het dodenkerkhof’:
Wat waren ze toch levend, al die doden:
de paters die de meisjes verafgoodden
om hun haardos, hun imposant figuur,
hun stemgeluid als ware hemelboden.
(de laatste verzen):
Ik loop graag rond tussen die dode doden
en schoffel ze bij. Waar ligt eens mijn zode?
Antoon, masha masha danki pa tur cos. Dank voor alles!
Jacques van der Lee o.p.