e grond onder alle sores, het ankerpunt te midden van alle vragen en vertwijfeling is die van de ervaring dat we gedragen worden.
In het Johannesevangelie zijn Pasen, Pinksteren en Jezus’ wederkomst één grote samenhangende heilswerkelijkheid.
Pasen is niet iets eenmaligs, een of ander mirakel van toen en daar, maar een ruimte waarin de gemeente vreugdevol verblijf mag houden. Pasen is het voortdurend wandelen en praten met God, een aanhoudende en onvoorstelbare vreugde.
De leerlingen kunnen dit niet vatten en daarom probeert Jezus het in beelden uit te leggen, zoals dat van de moeder en de geboorte van haar kind. Die geboorte geeft pijn, zoals ook het heengaan van Jezus pijn en verdriet veroorzaakt. Maar net als bij een geboorte, ontstaat ook met het heengaan van Jezus naar de Vader een nieuw leven, een diepe band.
In zo’n relatie mag je vragen wat je wilt, geen vraag is te gek of belachelijk. Bidden wordt een tweede natuur.
In dit evangelie van Johannes worden we gewezen op een diepere laag van het bidden, voorbij ons paradijsverlangen.
Pasen wil niet zeggen dat we zijn aangekomen in een paradijselijke toestand. Dat zijn we immers niet. Geen moeiten en sores blijven ons bespaard, zoals we juist in deze coronatijd ervaren.
Maar de grond onder al die sores, het ankerpunt te midden van alle vragen en vertwijfeling is die van de ervaring dat we gedragen worden door God en de Verrezene, dat God met ons meegaat en dat Hij ons binnenleidt in een nieuwe ruimte en ons samenbindt.
Binnen deze ervaring van Godsverbondenheid die Johannes ons vandaag voorhoudt, krijgen al onze vragen, hoop en wanhoop, verdriet en vreugde een plaats.
*
Uit de overweging van Leo Oosterveen o.p. op zondag 17 mei 2020 in het Oecumenisch City Pastoraat Nijmegen. Gelezen: Johannes 16,16-24. Klik hier voor de hele tekst.