Zesde lezing: Baruch 3,9-15.32 – 4,4

uister, Israël, naar de leer van het leven,
luister goed en leer.
Waarom leeft u in een vijandig land
en wordt u oud tussen vreemde volken, Israël?

Waarom bent u onrein als de doden,
als de bewoners van de onderwereld?

U hebt de bron van de wijsheid verlaten.
Als u op Gods weg was gebleven,
dan had u voor altijd vrede gekend.

Waar verstand is, kracht en inzicht,
daar vindt u leven en lengte van dagen,
licht voor de ogen en vrede.

Wie is degene die haar verblijfplaats vindt,
wie dringt haar schatkamers binnen?

Alleen de Alwetende kent haar,
zijn inzicht heeft haar ontdekt.
Voor altijd heeft Hij de aarde geschapen en met dieren bevolkt.
Het licht gaat op weg, wanneer Hij het uitzendt;
het gehoorzaamt Hem bevend als Hij het terugroept.
Alle sterren stralen verheugd, elk vanaf zijn eigen plaats.
Hij roept en ze zeggen: ‘Hier zijn wij!’
Vol vreugde stralen ze voor Hem die hen schiep.

Dit is onze God; niemand anders kan zich met Hem vergelijken.
Alle wegen naar kennis komen van Hem;
Hij heeft ze aan zijn dienaar Jakob gewezen,
Israël, die Hij liefhad.

Daarom is de wijsheid op aarde verschenen
en leefde ze onder de mensen.
Ze is het Boek van Gods geboden, ze is de Wet die eeuwig duurt.
Degenen die haar onderhouden, verwerven het leven;
degenen die haar niet opvolgen, vinden de dood.

Bekeer u, Jakob, en houd eraan vast,
koers naar de glans van haar licht!
Geef uw trots niet aan anderen prijs,
geef uw voorrecht niet aan vreemden.

Gelukkig zijn wij, Israël: ons is geopenbaard wat God behaagt!

*

Sluit deze pagina om de viering te vervolgen