et is kleiner dan vroeger, maar ook in onze tijden beleven vrouwen en mannen het religieuze leven. Een portret van Richard Steenvoorde door Elze Riemer.
Dit portret is eerst verschenen in Katholiek Nieuwsblad van 24 mei 2019.
Richard Steenvoorde o.p.
Sinds het begin van de eeuw was er niemand meer ingetreden bij de Nederlandse dominicanen. De orde in Nederland was begonnen aan een geleidelijke afbouw en leek zich in haar lot te hebben geschikt. Tot zich in 2013 twee mannen melden met het verlangen om in te treden.
‘Als je me tien jaar geleden had gezegd dat ik dominicaan zou worden, had ik je niet geloofd’, zegt Richard Steenvoorde (Rijpwetering, 1973). ‘Toen was ik net gepromoveerd in het internationaal recht en werkte ik als juridisch adviseur. Ik heb in mijn leven van alles geprobeerd, maar kwam steeds weer tot de conclusie dat ik nergens echt gelukkig van werd.’
‘Het is niet dat ík dit leven koos; het leven koos mij. Dat heb ik wel als een worsteling ervaren. De roeping was er altijd al wel, maar ik verzette me ertegen. Johannes van het Kruis heeft het treffend gezegd: ‘Om te worden wie ik ben, moet ik door alles heen wat ik niet ben.’
‘Uiteindelijk staakte ik mijn verzet en bracht een aantal jaren door op Bovendonk, een priester- en diakenopleiding voor late roepingen, of beter gezegd: late antwoorden. Daar ontdekte ik dat ik geen priester wilde worden in een parochie. Ik zou al snel vereenzamen.’
‘Bovendien verlangde ik ook naar verstilling en verdieping, een balans tussen het contemplatieve en het actieve. Als parochiepriester zou ik daar niet meer aan toe komen; het is een heel druk bestaan waarin je al gauw geleefd wordt door alles wat er op je afkomt. Zo kwam ik terecht bij de dominicanen. Daar is de balans tussen die twee heel mooi aanwezig.’
‘Om te worden wie ik ben, moet ik door alles heen wat ik niet ben.’
Jullie hebben je vorig jaar met zeven broeders in het centrum van Rotterdam gevestigd. Waarom daar? Jullie hadden ook een rustig plekje kunnen opzoeken…
‘Als orde horen we thuis in de stad. We zijn in de dertiende eeuw opgericht om de steden in te trekken, omdat daar nog niks was; alle kloosters stonden op stille plekken. Daarbij is Rotterdam een redelijk arme stad wat religieus leven betreft. Er valt veel te doen. Maar het was ook een pragmatische keuze: we hadden hier al een huis staan dat in ons bezit is.’
Hebben jullie als gemeenschap een bepaalde missie opgevat voor Rotterdam?
‘Dit is een heel dynamische plek, dus het zou helemaal niet passen om daar een vastomlijnde missie of doelstelling op te leggen. God is hier al aan het werk en het is aan ons om te kijken hoe we daarop aan kunnen sluiten. Dat is een proces waarbij geduld geboden is; we willen niks forceren.
We zijn pas sinds vorig jaar een gemeenschap. Het ritme van het religieuze leven moeten we opnieuw opzetten en uitproberen. Bij de meeste gemeenschappen zijn een heleboel dingen routine, bij ons is dat niet zo. Alles is nog vloeibaar en onrustig. Maar dat is een onrust die we willen uitzitten.’
Aankomst in Rotterdam, 18 augustus 2018 (Foto Ramon Mangold).
Wat we hier in de stad gaan doen, weten we nog niet. De meeste broeders zijn nog in vorming, dus je kunt naar buiten toe ook nog niet zoveel doen. We werden al wel meteen voor van alles gevraagd, maar we laten ons niet opjagen. We willen eerst wennen, de studie afmaken en zélf nadenken over wat we hier willen doen, wat bij ons past. Er is natuurlijk genoeg werk, maar als we alleen de gaten gaan vullen, bouwen we niks op.’
En wat uzelf betreft? Is er een thema dat u echt aan het hart gaat?
‘Op verzoek van de bisschop heb ik het studentenpastoraat mogen oppakken. Wat ik daar zie, verontrust me. Zo veel jonge mensen die worstelen met hun leven. We hebben als samenleving een geestelijke armoede gecreëerd waarin een groot deel van de mensen van buiten perfect en succesvol overkomt, terwijl ze van binnen wegkwijnen van onzekerheid en eenzaamheid.’
‘Daarin zie ik een grote nood, en ook de waarheid van de woorden van paus Franciscus: dat de Kerk een veldhospitaal moet zijn. Wij kunnen die jongeren alleen helpen als we persoonlijk met ze in gesprek gaan en écht gaan luisteren en kijken. Daarvoor moeten we zelf wel door een persoonlijke bekering, waarbij we weer teruggaan naar de levende Heer en gaan leven vanuit de relatie met Hem.’
'We hebben als samenleving een verontrustende geestelijke armoede gecreëerd.'
‘Daarvoor zijn overgave en vertrouwen nodig: dat God het beste met ons voorheeft, ook al zie je dat zelf niet. Vanuit die overgave kan het christendom weer wat geloofwaardigheid krijgen en wat betekenen in de wereld. Moreel spreken kunnen we niet goed meer doen – wat dat betreft ligt het imago van de Kerk op dit moment aan diggelen. Er is geen spindoctor die dat binnenkort gaat oplossen, daar moeten we mee leren leven.’
Kapel van de dominicanen in Rotterdam.
Hoe ziet die levende relatie met God er voor u uit?
‘God is mijn oriëntatiepunt, in Hem besta ik. Als ik die relatie in een beeld moet uitdrukken, dan zou ik zeggen dat Jezus steeds in mijn ooghoeken met mij meekijkt en zo mijn blik bepaalt. Als ik Hem rechtstreeks probeer te zien, is Hij er niet. Dat is soms ook moeilijk, zeker in periodes van worsteling waarin ik ergens wel wist dat ik gedragen werd, maar dat niet zo voelde. Bijvoorbeeld toen we hier net waren gearriveerd en een van de broeders een hartstilstand kreeg. Zulke perioden zie ik als een louteringsproces, net zoals met de profeten in het Oude Testament. Iets wat je uit moet zitten, hoe moeilijk dat ook kan zijn.’
Welke rol speelt contemplatie in dit alles?
‘Die is onontbeerlijk. Als gemeenschap hebben we besloten om onze gebedstijden aan de randen van de dag te plaatsen, want overdag is het gewoon te vol met studie en allerlei werk. Dus om 7 uur de lauden, om half 8 de Eucharistie en om 6 uur ’s avonds de vespers. Het is een basis voor het contemplatieve, maar de rest is aan onszelf. Hoe dat wordt ingevuld, verschilt van persoon tot persoon.
Voor mij is contemplatie vooral stil gebed. Anders krijg je het probleem van ‘Luister Heer, uw dienaar spreekt’. Dat je alleen tegen God aanpraat, met een verlanglijstje in je hoofd. Dit stille gebed is een vorm van luisteren die ik ook midden in de drukte probeer mee te nemen. Als ik het te druk krijg en het contemplatieve verwaarloos, wordt alles al snel leeg, kaal en grauw. Maar als het wel lukt om die verstilling mee te nemen, ontdek ik de mooiste dingen, vooral in andere mensen.’
Tekst: Elze Riemer