n die tijd zei Jezus tot Nikodemus: Wie van boven komt, staat boven allen. Wie van de aarde is, behoort tot de aarde en spreekt de taal van de aarde. Wie uit de hemel komt, staat boven allen.
Hij legt getuigenis af van wat Hij zag en hoorde, maar toch aanvaardt niemand zijn getuigenis.
Wie zijn getuigenis wel aanvaardt, bezegelt daarmee dat God waarachtig is.
Want Hij, die door God gezonden is, spreekt Gods eigen woorden: zo mateloos schenkt God zijn Geest.
De Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles in handen gegeven.
Wie in de Zoon gelooft, heeft het eeuwig leven. Wie weigert in de Zoon te geloven zal het leven niet zien; integendeel, de toorn Gods blijft op hem.’