eïnspireerd door de broeders die afgelopen jaar hun intrek namen in het klooster aan Hang in Rotterdam, schreef 'Dordtse Rotterdammer’ Paul Seesink een kroniek van de dominicanen in zijn stad en stuurde het in.
door Paul Seesink
Zwervend door ons Rotterdam werd mijn aandacht getrokken door de straatnaam ‘Achterklooster’ tussen de Kipstraat en de Goudsewagenstraat. Niet zomaar een straat in het centrum van de Maasstad.
Die naam, oorspronkelijk ‘Achter ’t Clooster’ duidt op een convent dat nu in geen straten of lanen meer te vinden is; het Predikheren- of Dominicanenklooster aan de Hoogstraat. Het stond daar vanaf 1444. In 1563 werd het door brand verwoest, daarna deels herbouwd en na de Reformatie opgeheven. Speurend in de Rotterdamse historie kwam ik er achter dat vlak bij die locatie nog een klooster heeft gestaan.
In 1482 trokken drie geprofeste zusters (1) Agatha Jans, Aef Wouters en Maria Ysbrants, van het Haarlemse karmelconvent Jeruzalem naar de Maasstad om met toestemming van meester Albert Jans van Haarlem namens de provinciaal een ‘nieuwe aanplanting’ te stichten. In datzelfde jaar nam de magistraat van Rotterdam het klooster onder zijn bescherming. De drie zusters werden de bestuursters van het klooster. Zij beloofden zich te voegen naar de zusters van Haarlem en de andere kloosters vrij te houden van schulden.
Zo ontstond in de Oostwagenstraet, aan het einde van de Kipstraet het ‘Carmelitessenklooster’, gewijd aan de H. Anna. De eerste bewoners waren naast Agatha, Aef en Maria, de ingeklede zusters Ursula Jacobs, Dirckie Aeberts, Eems Hendricks, Lijsbeth Pieters en Magdalena Dircks. Anna Hendricks, Maria Gijsberts en Fijtie Jans, als niet ingeklede zusters voegden zich bij hen in dit Sint Anna-zusterhuis; Rotterdammers gaven ook toen al bijnamen aan gebouwen.
De Oostwagenstraet is de huidige Goudsesingel. Evenwijdig daarmee ligt nu nog het Achterklooster, zoals op het tweede kaartje is te zien. In die omgeving verwees vóór de Tweede Wereldoorlog een smal straatje naar het karmelklooster. Het was de Karnemelksteeg, een Rotterdamse verbastering van Karmelietessensteeg.
Neergang
Volgens drs. H. ten Boer (2) heeft het convent van karmelietessen in Rotterdam een grote bloei gekend. De kloostergebouwen met tuinen liepen van de Stadsvest, toen de Goudsche Singel, tot aan de Kipstraat toe. Echter in de zestiende eeuw nam, zoals met alle Rotterdamse kloosters, de bloei af. De conventen waren daar zelf debet aan. Door schenkingen waren zij heel rijk geworden en van deze bezittingen konden zij prima rondkomen.
Ten Boer: ‘Daardoor drong er een verkeerde geest tot hen door. Er ging soms weelde heerschen; tucht en gebed werden verwaarloosd.’
Helaas was er geen Theresa van Ávila in de stad om, net zoals in Spanje, hen tot de orde te roepen.
Er was nog een ander probleem. Het aantal Rotterdammers nam toe. Doordat de conventen, er waren er minstens vijf, veel grond in beslag namen, kon de stad zich niet uitbreiden. Gelijktijdig nam het aantal bewoners sterk af, óók in het karmelietessenklooster.
In 1536, het overlijdensjaar van Desiderius Erasmus Roterodamus’, wilde de Rotterdamse vroedschap het klooster overnemen om het op kosten van de stad tot een gasthuis om te bouwen. De zusters mochten er blijven wonen op voorwaarde dat zij voor de armen zouden zorgen. Het plan ging niet door.
De zusters zagen dit wel zitten en contacteerden in 1544 ook de president van het Hof van Holland in Den Haag met het verzoek, hun klooster te mogen verkopen om naar een ander klooster over te mogen gaan, waar ze wel voldoende ‘cost en cleer’ zouden hebben. Omdat het buiten zijn bevoegdheid viel zond de president het verzoekschrift door aan de vicaris provinciaal, Jacobus Colckmans, prior van Antwerpen. Colckmans zond het op zijn beurt op 3 november 1544 door aan provinciaal Billick.
Helaas ontvingen zij tegenwerking. De vicaris van de provinciaal adviseerde het Hof, het stadsbestuur van Rotterdam te verbieden eigenmachtig op te treden in afwachting van het volgende provinciaal kapittel dat in 1545 te Haarlem werd gehouden.
Zo geschiedde en uiteindelijk werden de priors van Haarlem en Schoonhoven afgevaardigd om met Rotterdam te onderhandelen. Op 19 mei 1545 werd men het eens over de verkoop. De stad zou aan de zusters jaarlijks 12 Carolusguldens uitkeren en de renten van jaarlijks 13 Carolusguldens die op het klooster stonden betalen. Het deel van het klooster dat de zusters verlieten zou de gemeente herstellen. Daartegenover zouden de zusters het deel dat zij bleven bewonen zelf onderhouden. Rotterdam zou aan de provinciaal een schadeloosstelling geven voor zijn door het uitsterven van het klooster gederfde inkomsten. Wanneer het aantal zusters tot de helft zou zijn verminderd mocht de stad aan de overblijvende zusters een plek wijzen waar ze verder hun religieus leven zouden kunnen voortzetten. De gemiddelde leeftijd van de zusters was toen al 62,5 jaar.
Ongeduldig
De stad wilde verder en bleek achteraf minder geduld hebben. In april 1547 onderhandelde de vroedschap opnieuw met de inmiddels in armoede levende zusters om het klooster geheel te verlaten en in het Begijnhof hun intrek te nemen. Men wilde het gebouw tot een pesthuis verbouwen en van het bestaande pesthuis bordelen maken. Aanvankelijk weigerden de zusters, maar drie jaar later gaven de twaalf zusters onder leiding van mater, Agatha Jansz tenslotte toe.
In het archief van het karmelietessenklooster te Frankfort aan de Main wordt een brief bewaard van 5 Mei 1550, waarin die twaalf zusters van het St. Annaklooster verklaren, dat zij ’arme oude maechden zijn, seer onmachtich om yet te mogen winnen, die geen goeden ter werelt en hebben daer zij off leven mogen noch oick en weten te gecrijgen overmits de crancke devotie die men God betert huyden sdaechs dragende is totter religie’.
Zij voelden zich in de steek gelaten door hun oversten. Zij waren in ruim vijf jaren niet door hen bezocht. Zij vroegen daarom hun provinciaal van de karmelietenorde verlof om te mogen ingaan op het voorstel van het stadsbestuur, dat zich tegen overname van de kloostergebouwen bereid verklaard had, hen een geschikte verblijfplaats aan te wijzen en ieder van hen bovendien met een lijfrente van 16 Carolusguldens zou begiftigen.
Van de stad ontvingen zij een alimentatie van 16 gulden. De zusters overhandigden alle parafernalia aan de stad. De stad verbouwde tenslotte in 1551 het karmelietessenklooster tot een gasthuis en twee pesthuizen.
Het heeft als zodanig niet lang standgehouden. Op zaterdag 10 juli 1563 brak om 14:00 uur een grote brand uit in de Molenstraat. Ruim 250 huizen werden verwoest en daarnaast konden ook drie stadspoorten, het dominicanerklooster en het voormalige karmelietessenklooster niet aan het verzengende vuur ontsnappen. Het pesthuis is nog wel herbouwd en veranderde in 1576, vrijwel zeker onder invloed van de inmiddels in Rotterdam gevestigde Nederduits gereformeerde Kerk, in het Protestants Weeshuis.
Behalve het karmelklooster zou er ook nog een termijnhuis van Carmel Schoonhoven in Rotterdam zijn geweest, maar van een exacte plaats hebben wij niets kunnen vinden. Het grote bombardement op Rotterdam in de middag van 14 mei 1940 heeft veel verwoest, maar het Rotterdamse Achterklooster herinnert ons vandaag nog aan onder meer het karmelietessenconvent en het dominicanenklooster in Rotterdam.
2019
Wie nu denkt dat het kloosterleven in Rotterdam niet meer van deze tijd is, komt bedrogen uit. Niet ver van het Achterklooster hebben kortgeleden vijf relatief jonge broeders, geen karmelieten maar dominicanen, zich ‘in vurig vertrouwen’ in de Maasstad gevestigd. Zij bevolken opnieuw het klooster naast de Citykerk Het Steiger aan Hang.
Religieus zijn in deze tijd is is voor hen een radicale en bewuste keus. Niet om zich terug te trekken uit de wereld, maar om een eigen gemeenschap op te bouwen en daarmee in solidariteit dienstbaar te zijn aan de stad. Meeleven en meelijden, o.a. met de daklozen.
Een nieuwe lente voor het kloosterleven in ons Rotterdam! (zie www.dominicanen010.nl)
Paul Seesink
www.seesinkweb.nl
Reageren kan per email: paul@seesinkweb.nl
Bronnen
‘Geschiedenis van Rotterdam, deel I’, mr. H.C. Hazewinkel;
(1) ‘De Karmelitessen in de Nederlanden vóór Teresa van Ávila’, Adrianus (Frits) Staring o.carm. (*1919 – †1996)
(2) ‘Rotterdam aan de vooravond van de reformatie, deel III’, drs. H. ten Boer;
‘Het Rotterdam Boek’, Arie van der Schoor;
‘Het Steiger’, Leo Raph A. de Jong o.p.
www.engelfriet.net
Eerder verscheen: Er wonen al eeuwen dominicanen in Rotterdam