u>Vlak voor Kerstmis vond pastor en lekendominicaan Roy Clermons een krans van amandelspijs op zijn bureau. Het bleek een dankjewel voor goeiedag zeggen tegen een schoonmaakster. &Ik voelde me bezwaard en deelde dat met haar.’
Roy Clermons is lekendominicaan en pastor in psychiatrisch ziekenhuis de Grote Beek in Eindhoven.
In de mail las ik dat de krans en een doosje chocolaatjes waren afgegeven door de medewerkster van het schoonmaakbedrijf: een 35-jarige Bosnische moslima, Najda genaamd. Een sympathieke jonge vrouw die al jaren onze kantoren schoonmaakt.
Toen ik haar zag bedankte ik haar en vertelde ik dat we haar traktatie gedeeld hadden met cliënten op de afdelingen.
Dat was geen probleem voor haar. Ze wilde graag haar dankbaarheid tonen aan ons team, omdat we aardig waren, tijd hadden voor een praatje en haar in ieder geval altijd begroetten.
Ik voelde me bezwaard en deelde dat met haar. Hoezo een bedankje omdat er goeiedag tegen je gezegd wordt? Maar zij vertelde ze me dat het voor haar niet vanzelfsprekend was. Nog altijd had ze het gevoel dat er op haar neergekeken wordt of dat ze niet gezien wordt.
Dat maakte me verdrietig en opstandig en ook dat deelde ik met haar. Ze vertelde me gelaten dat ze dat inmiddels wel gewend was. Ze had wel ergere dingen meegemaakt.
Het was de opmaat voor een boeiend gesprek, waarin ze vertelde over de oorlog in voormalig Joegoslavië. Zowel in haar familie als in die van haar man zijn mensen vermoord. In 1992 vluchtte ze naar Kroatië en in 1993 naar Duitsland. In 1997 ging ze tijdelijk terug naar Bosnië, in 2003 kwam ze voorgoed naar Nederland.
Toen ze erover sprak zag ik verdriet in haar ogen. Ze voelde zich ongemakkelijk, maar vond het niet erg dat ik er naar vroeg. Ook haar twee dochters, die in Nederland geboren zijn, vertelt ze over haar ervaringen. &Het moet verteld worden’, zei ze. &Ergens in de geschiedenis moeten die ervaringen een plek hebben.’
We spraken ook over het wel en wee van haar dochters en mijn zoon Luuk. Over de moeizaamheid en de gelukzaligheid van het ouderschap. Zo zaten we een goed half uur te praten, in die dagen van Kerstmis.
Al ken ik haar al acht jaar van hallo en een paar minuten koetjes en kalfjes, zo’n gesprek over de wezenlijke zaken hadden we nooit eerder.
Telkens als ik haar nu even spreek, klinkt ons vorige gesprek mee. Haar ervaringen van oorlog, niet gezien worden en van dankbaarheid roepen vragen op bij mij: over hoe ik mijn zoon opvoed, welke prioriteiten ik stel, of ikzelf wel zo opofferingsgezind ben, en hoe welkom mensen zijn in onze organisatie.
Erik Borgman pleit in zijn boek Leven van wat komt in navolging van paus Franciscus om de wereld te bezien vanuit een contemplatief standpunt: Gods aanwezigheid te zien in degenen die voor onze ogen vaak verborgen blijven. Je daadwerkelijk openstellen voor het verhaal van de ander en je daardoor laten raken, zodat via hen God in de ontmoeting daadwerkelijk aanwezig is in ons leven.
Het gesprek met Najda is in ieder geval een ontmoeting geweest die mij opengebroken heeft.