od heeft de kerk niet nodig om te zijn wie zij is.
Theo Koster o.p.
Dat God ons in onze zusters en broeders nabij komt heb ook ik mij tamelijk lang niet gerealiseerd.
Ik ben vroom opgevoed, ging als kind en jongere elke dag naar de kerk. God was voor mij een Almacht voor wie ik bang was. Ik verwachtte dat hij ingreep in het leven en heb dit ook uitgeprobeerd.
Als student ging ik natuurlijk elke zondag naar de kerk. Op kamers in Nijmegen waren er geen ouders, geen omgeving voor wie ik dit deed. De eerste keer dat ik niet ging was spannend, maar er gebeurde niets. In de avond was ik toch enigszins teleurgesteld dat God niet ingegrepen had.
Ik was al volop met mijn doctoraal, nu master genoemd, bezig, toen een leeftijdgenoot een eind aan zijn leven maakte. In een flits viel de Almacht van zijn troon en viel in stukken.
Ik kwam in een diepe crisis. Niet doordat mijn god van zijn troon was gevallen; dat werd hoog tijd, maar omdat mijn ogen open waren gegaan.
Ik zag dat mensen het leven niet in handen hebben, dat mensen kunnen uitstappen zonder dat jij dit door hebt, er iets aan kunt doen.
Ik zag dus, dat ik god niet ben, en ik ging ervaren dat andere mensen dit ook niet zijn. Dat schiep een onderling verbonden zijn waarin als vanzelf iemand voelbaar werd die Jezus Vader noemt, een God van mensen.
Deze God heeft de kerk niet nodig om te zijn wie zij is. Ik heb de kerk nodig om niet te vergeten met wie ik onderweg ben.
*
Uit de preek van dominicaan Theo Koster in de kapel van het klooster van Huissen, op 26 november 2017, aan de hand van Mattheüs 25. Klik hier voor de hele tekst.