p 22 juli 2010 overleed in zijn woonplaats Haarlem oud-dominicaan Leo van Buchem, op 76-jarige leeftijd. Hij was lid van de orde van 1953 tot 1966. Bij zijn uitvaart herdacht zr. Hadewych Snijdewind hem als een schuchtere en oprechte zinzoeker en broeder.
De foto van Leo van Buchem is afkomstig uit het interviewboek ‘En God viel uit de hemel’ van Colette van der Ven, die hem ook ondervroeg.
Leo vergat je niet als je hem had ontmoet.
Indertijd, begin jaren zeventig, ontmoette ik hem voor het eerst in het gastvrije bevrijdingshuis van de Dominicanen in Utrecht: de Giordano Bruno communiteit in de Pasteurstraat. In die tijd kwam hij daar af en toe binnenvallen. Als uitgetreden dominicaan was je daar even welkom als iemand die intrad of al heel lang dominicaan was. En Leo bleek een trouwe, geïnteresseerde, zoekende tochtgenoot, ook voor Dominicanen die verder weg woonden: schuchter, vriendelijk, fragiel en benieuwd naar mensen.
Hoe sta je in het leven, wat doe je ermee en waarom?, waren vragen die hij op je afvuurde. Op de universiteit in dezelfde stad, waar we allebei aan een tweede studie, sociale wetenschappen, waren begonnen, ontmoetten we elkaar vluchtig en daarom nodigde hij me uit om eens bij hem langs te komen om te praten. Wat ik deed.
En ik ontmoette een mens, evenals ik met dominicaanse wortels, die een en al goedheid was, vol vragen, onzeker levend in een armoedige behuizing en tegelijk fier op de keuzes die hij had gemaakt. Nieuwe mogelijkheden aftasten, de tekenen van de tijd vertrouwen maar wel onderzoeken. Gissend en missend, maar wel verder durven gaan, dat leerde ik van Leo.
Kort daarna was hij opnieuw ‘afgestudeerd’ en heb ik hem jaren niet meer gezien.
Op de begrafenis van Piet Struik, kortgeleden, hield hij me aan: ‘Weet je nog wie ik ben?’ ‘Ja … a’, antwoordde ik en zag hem in gedachten staan als student in de deur van zijn huisje in Utrecht, ‘maar help me even met je naam’. ‘Leo van …’, ‘Buchem’, vulde ik aan en spontaan er achter: ‘Wat zie je er goed uit; ik heb me indertijd echt zorgen om je gemaakt.’ We raakten aan de praat. Hij was zo blij, zo opgewekt, open en vriendelijk. Fier op zijn nieuwe studie, een interdisciplinair onderzoek naar de functie van het menselijk lichaam. ‘Mijn levenswerk’ noemde hij dat. Ik zag hoe blij hij daarover was.
Hij had in eigen zinervaringen, hem aangereikt door Margo, door zijn broer Louk en zijn kompaan en gesprekspartner Jaap van der Wal, ontdekt, dat het leven en de wereld niet eenvoudig (of veelvoudig) zinloos en waardeloos kunnen zijn. Die particuliere zinervaringen waren een verwijzend teken van een meer dan rationeel bewijzend weten. In het seculiere leven zelf licht soms een moment op van een vraag naar het mysterie als ‘to be or not to be’ in deze, mijn, onze wereld.
Denkend aan hem kan ik zeggen: Leo liet ons met zijn eigen leven van oprechte goedheid zien, dat we door eenzaamheid, verdriet, afgewezen worden en aanvaard en gekend, ja bemind worden héén, steeds een nieuw begin kunnen en mogen maken. Verwijst dat niet naar Degene die elk ogenblik nieuw is?”
Hadewych Snijdewind o.p.