Dit zal ik verkondigen zolang ik nog kan. Daarom blijf ik dominicaan, juist in deze tijd.’ Zo besluit Ernst Marijnissen (90) zijn verhaal over zijn het waarom van zijn levenskeuze. Een verhaal uit het tijdschrift Geloven Onderweg.
door Ernst Marijnissen o.p.
Als je in 1926 bent geboren en dan terugblikt, heb je tijd genoeg gekregen om de vraag te kunnen beantwoorden waarom je dominicaan bent geworden.
Toen ik op 8 september 1945 in Huissen intrad in de orde van de dominicanen het klooster inging zag de wereld er anders uit. De Tweede Wereldoorlog had steden, dorpen en land in het gebied van ‘een brug te ver’ kapot gewalst.
In Nijmegen was ik als zeventienjarige jongen getuige geweest van de wegvoering van twee joodse families, die jaren lang links en rechts onze buren waren geweest. Bij het bombardement van Nijmegen, op 22 februari 1944, verloor ik vrienden en klasgenoten en tijdens de bevrijding van de stad in september van datzelfde jaar zaten de bewoners van onze wijk in de achtertuinen, gewikkeld in natte dekens, terwijl de granaten boven onze hoofden voorbij gierden en alle huizen ten noorden en zuiden van ons blok in brand stonden.
Over de tuinmuren heen hielden we contact met naaste en verre buren. Te midden van het oorlogslawaai en het knetteren van naderend vuur hoorde ik hoe de Friese staartklok, die bij ons in de gang hing, de uren sloeg. Via de openstaande keukendeur klonken haar slagen iel en klagelijk vanuit ons verlaten huis.
De fraaie klok hangt sinds jaren in mijn werkkamer. Zij tikt dagen, maanden en jaren weg en alleen haar slagen herinneren mij soms nog aan toen. Ze heeft de tijd, en met haar heb ik alle vijftien jaargenoten, die met mij op dezelfde dag via het bordes van het Huissense klooster naar binnen gingen, overleefd.
Hoe het liep
Ik schrijf deze woorden op een blocnotevel. Zo ben ik dat vanaf toen gewend. Straks gaan ze de computer in. Het verloop tussen beide handelingen heeft veel weg van een symbool: van een wereld oververzadigd van verandering. Vanaf mijn eerste schreden als novice begon de lange weg naar het antwoord op de vraag, waarom ik juist bij de dominicanen was ingetreden.
Alles ademde regelmaat, traditie en zelfverzekerdheid. Je at uit de hand van je geestelijke begeleiders, de docenten van de wetenschappelijke vorming en van hen die in gezag boven je stonden. Ik was stap voor stap op weg naar de priesterwijding en het ogenblik, waarop ik ik als verkondiger aan de slag mocht.
Beeld van de plenaire vergadering van bisschoppen tijdens het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965)
Trouw aan het doel van onze orde verkondigde ik in woord en geschrift de blijde boodschap binnen de traditionele leer van de rooms-katholieke kerk en het werkterrein van de Nederlandse dominicanen. Mijn levensschip voer bij een kalme bries voort over gekanaliseerde wateren en een rustige zee. In de jaren van het Tweede Vaticaans Concilie wakkerde deze aan het tot een stevige wind. Kort daarop, ten tijde van het pastoraal concilie van Noordwijkerhout en de periode daarna, wakkerde ze aan tot een storm.
Ik werd de wereld van de oecumene binnen geblazen en begon in het kielzog van gesprekken, cursuswerk en nieuwe vormen van catechese weer te studeren. Mijn vakopleiding bleek ontoereikend. De Bijbel veranderde als gevolg van vernieuwde uitleg en inzichten van inhoud en betekenis, terwijl een nadere speurtocht naar de wortels van de Reformatie de kerkgeschiedenis van kleur deed veranderen.
Dominicanenklooster Huissen, waar br. Ernst woont en leerhuizen geeft.
Als ik deze spannende jaren herbeleef, maar nu verrijkt met nieuwe inzichten, verworvenheden en ervaringen, verrast mij de samenhang van alles wat ik deed en van wat mij overkwam. Hoe ik het ook wend of keer, de centrale vraag, waar alles om draait tussen toen en nu – is één woord: God.
Ik schrijf nadrukkelijk woord. God is geen naam, maar ‘het woord is mens geworden en woont onder ons’. Stukje bij beetje ben ik mij ervan bewust geworden dat deze zin het woord is mens geworden – mij altijd heeft vergezeld: als kennisgeving, geloofsartikel, mededeling, heilige overtuiging, soms als houvast in licht en donker, dan weer als vraag: waarom, hoezo, wie zegt dat, hoe weet je dat?
Het lijkt een opsomming. Maar het betreft eerder een grote verzameling mensen! Zeventig jaar kloosterleven, voorafgegaan door, achteraf beschouwd, diep ingrijpende oorlogservaringen, lijken op een oud fotorolletje. Elke foto is een godsbeeld, steeds anders, wel met enig onderling verband, maar geleidelijk aan verblekend. Ze leken alle min of meer op het gouden kalf: Israël, hier is uw god! (Exodus 32,1-6).
Waarom het begonnen is
In het leerhuis van Johannes, het vierde evangelie, is mijn vraag naar God tot rust gekomen. Als ik met de leerlingen van het eerste uur in de zaal van het Seidermaal ben aangeschoven rond Jezus van Nazaret, stelt Filippus namens ons allen de kernvraag: ‘Rabbi, toon ons de Vader!’
En geleidelijk aan, zo meen ik nu te weten, dringt het antwoord tot mij door: Filippus, Ernst, al zolang trek ik met jullie op! Weet je het nu nog niet? Wie mij ziet, heeft de Vader gezien! (Johannes 14,9).
Jezus, beeld en gelijkenis, de gestalte van God. Ik schep mij niet langer een beeld van God, dat verwart en misleidt en aan het eind tot afgodendienst en bijgeloof leidt. Alleen de mens, uitsluitend de mens, is geroepen tot beeld en gelijkenis.
Derhalve: wees voor elkaar zo goed als God. Dan ontdek je het ware leven, een bestaan van verzet en overgave. De oprechtheid en dus de kwaliteit van mijn omgang met de ander weerspiegelt in al zijn kwetsbaarheid het gelaat van God, die wij nooit hebben gezien. Wat een uitdaging! Daar leef en vecht ik voor met alle ups and downs, met vallen en opstaan, in schaamte meestal achteraf, en vervuld van dankbaarheid.
Dit zal ik verkondigen zolang ik nog kan. Daarom blijf ik dominicaan, juist in deze tijd.