03 Februari 2015

'Ik heb een ziel, die spuug ik niet zomaar uit'

Ga naar overzicht

Deel op:

inus van Es wilde geen priester worden: &Ik vond timmerman genoeg’. Hij leidde een avontuurlijk bestaan, op de Grote Vaart, als missionaris in Zuid-Amerika, hij trouwde en werd vader. Toch bleef hij verbonden met de Orde. Een gesprek in de serie ontmoetingen, door Ben Vocking en Wil Vermeulen.

Rinus van EsRinus, jij bent dominicaan geworden. Waarom?

&Nou, dat weet ik eigenlijk niet zo goed. Er waren dominicanen in de parochie van Schiedam, waar ik woonde, onder wie Ben Mulder. Ik denk, dat hij me warm wist te maken voor de missie. Mijn moeder was daar blij mee. Ik ben een keer gaan kijken in Nijmegen. Ik vond het mooi om al die mannen in habijt te zien.’

Je bent op het Albertinum terechtgekomen. Wat deed je daar?

&Ik ben gelijk in de werkplaats gekomen. Ik wilde geen priester worden. Ik vond timmerman mooi genoeg. In Schiedam heb ik de ambachtsschool gedaan en bij de scheepswerf van de RDM de vervolgopleiding gehad tot scheepstimmerman. Mijn vader was dat ook. Ik had eigenlijk kok willen worden, maar mijn vader raadde me dat af: als je als kok gaat varen, zie je niks van de wereld, want als het schip ergens aan wal ligt, moet de kok op het schip blijven om te koken.
Op het Albertinum moest ik timmeren en stoken. Er waren vier ketels met kolen, die moesten branden voor de warmte en om te koken. Ik was dus elke dag aan het kolen scheppen, soms tot ’s avonds laat en ook ’s morgens vroeg. Alles gebeurde met de hand.’

Op een gegeven moment ben je naar Zwolle gegaan?

&Je wist van tevoren: als je het leven niet zo nauw nam en een beetje wild was, dan duurde het nooit zo lang in Nijmegen, want dat was je geen voorbeeld voor de nieuwen. Dus ik ging naar Zwolle naar de timmerwerkplaats. Daar was niks: geen hamer, geen zaag, geen spijker. Kort daarna waren er grote werkzaamheden, dat deed aannemer Bolmers. Een goede vakman, ik was zijn hulp en hem veel van hem geleerd. Hij maakte trouwens ook doodskisten, daar hielp ik hem ook bij. Later heb ik dat in Perú en Ecuador goed kunnen gebruiken. In alle kisten die ik gemaakt heb, ben ik altijd zelf even gaan liggen: eerst de deksel erop, en dan passen. Je kunt toch niet zeggen: dit is een goede kist, als je die niet geprobeerd hebt.’

&Na nog een periode in Nijmegen als schilder begonnen mijn werkzaamheden te vervelen en de broederstatus bleef hetzelfde. Ik ben toen het klooster uitgegaan en gaan varen, want dat trok me al jaren. Ik ben blij dat ik ontdekte wat dát leven is. Ik heb veel reisjes meegemaakt, maar ook dat was niet wat ik zocht. Ik wilde het niet heel mijn leven blijven doen. Na een jaar kwam ik terug naar het klooster en moest opnieuw noviciaat maken.’

Rinus en zijn jonge gezin

&Maar opnieuw werd ik onrustig. Ik heb Van Waesberge (provinciaal overste) gevraagd, of ik naar de missie kon in Afrika. Maar er was geen timmerman nodig daar. Toen vroeg ik of ik naar Frans van der Maas mocht, in Tocache Perú. Dat mocht, maar ze namen geen financiële verantwoordelijkheid voor mij. Wel kreeg ik een goede en rijk gevulde gereedschapskist mee, en nog wat handgeld. Dat laatste raakte ik in Lima kwijt aan de taxichauffeur, die zei: dat geld wat je in je hand hebt is precies genoeg. Later hoorde ik dat dat een maandsalaris was. De man zal nog vaak aan mij gedacht hebben. Het was mijn eerste goede daad in Perú!’

&Ik kon het goed vinden met Frans, we waren broeders door dik en dun. En we vonden onszelf zo goed, dat we in de hemel naast elkaar zouden komen zitten… We woonden in een pastorie, maar  waren zeer arm. Het eerste jaar mochten we warm eten bij een winkelier en zijn vrouw, die zelf ook arm waren. Zij wisten wat delen was. Ik ben dat nooit vergeten.’

&In 1972 ben ik getrouwd met Hermelinda, maar ik mocht blijven werken in ons project. De medebroeders bleven me er bij betrekken.’

Toch ben je uit Tocache weg gegaan?

&Ja, de situatie was onhoudbaar vanwege de drugs. We hadden drie kinderen, ik vreesde dat een van hen verslaafd zou worden en de ander een drugshandelaar. Ik heb nog vijf jaar gewerkt in een project in de Valle Sagrado (Heilige/ vruchtbare vallei). Een succes was het niet. De boeren konden niet met de coöperatievorm omgaan en de terugkerende grootgrondbezitters grepen hun kans. Mijn “mede”werkers hielden al te veel van de drank. Daarna werkte ik vijf jaar aan een project voor vastgelopen jongeren tussen 12 en 18 jaar, onder leiding van Colombianen, in Ecuador.’

Met zijn vrouw Hermelinda

&In 1987 is ons tweede kind, Armando, gestorven bij een auto-ongeluk. Hij was elf jaar. Het was heel triest. Je vergeet dat nooit.’

Uiteindelijk zijn jullie naar Nederland gekomen.

&Dankzij Jan Boks kon ik werk krijgen bij de aannemer die veel voor de dominicanen deed. Mijn eerste klus was het Albertinum…’

Je bent niet losgekomen van de Orde.

&Nee, ik heb er altijd bij gehoord, met bijna iedereen kon ik het goed vinden. Op de een of ander kan ik soms schelden. Maar dat hoort er ook bij. Het is jammer, dat de Kronenburgersingel gesloten is. Als ik daar kwam ontmoette ik een groepje. Ik heb lang voor en met hen boodschappen gedaan.’

&Maar nu kan ik niet veel meer. Ik zit met mijn longen. Ik mag dus wel een beetje kankeren. Ik heb te veel gerookt, maar de grote boosdoener is een tropische schimmel. Dat is een geschenk en een beproeving. Maar er zit meer in mij dan de adem. Ik heb een ziel, en die spuug ik niet zomaar uit.’

*

Rinus van Es overleed op 11 januari 2016.

Dit is een ingekorte en bewerkte versie van het interview dat Ben Vocking en Wil Vermeulen maakten voor het papieren Bulletin van de provincie.

Eerder verschenen in deze serie gesprekken met:
Joop Schaeffer
Harry Penninx
Jan Wenting
Gijs Goes
Herman Scholten
Kees Brakkee
Jacques van der Lee
Jan Boks
Gerard Oostvogel
Bert Robben