n het Berchmanianum te Nijmegen is op 3 januari 2015 in zijn slaap Nico Gomes overleden. Hij was 93 jaar oud en 73 jaar geprofest dominicaan. Bij zijn uitvaart op 9 januari werd onderstaand in memoriam uitgesproken.
Nico werd geboren op 13 april 1921 in Hilversum. Zijn ouders waren Johannes Gomes en Johanna Koppen. Ze hadden zeven kinderen. Op 29 juni 1940 trad Nico in bij de dominicanen, de Orde waar zijn oudere broer reeds voor gekozen had. Zijn eerste professie legde hij af op 6 januari 1942, zijn plechtige professie zes jaar later.
Zijn jeugd was een moeilijke periode. Hij adoreerde zijn moeder, maar miste zijn vader, die als kapitein grote delen van het jaar afwezig was. Nico was vaak ziek en werd langdurig opgenomen in een sanatorium. Met zijn heldere verstand wist hij de opgelopen leerachterstanden makkelijk in te halen. Toch maakte zijn gebrek aan concentratie het schoolleven lastig – hij zat bijvoorbeeld twee jaar op het Dominicuscollege – en ook als volwassene sprong hij in een gesprek van de hak op de tak.
De wereld van natuurkunde en elektriciteit boeide Nico mateloos. Op dit vakgebied kon hij wel geconcentreerd schema’s bestuderen en ingenieuze reparaties of uitvindingen doen. Zo werd hij van hulpmonteur tot officieel gediplomeerd electro-installateur.
Niet overal waar Nico woonde en werkte was hij gelukkig. Na het Albertinum woonde hij vanaf 1955 tot 1964 in achtereenvolgens het klooster te Ryckholt, het juvenaat van het Dominicuscollege, het klooster in Venlo en wederom Ryckholt. Nico twijfelde aan zijn roeping en manier van leven. Het werk bij de Hoogovens in IJmuiden gaf hem de kans weer in balans te komen en hij keerde daarna terug naar het klooster.
Op het Albertinum kreeg hij volop gelegenheid zijn talent als electro-installateur te ontplooien. Daar werden ook andere gaven zichtbaar. Nico ontpopte zich tot een gewaardeerd lid van de fotoclub Nijmegen. Boetseren en pottenbakken probeerde hij met succes uit. Hij genoot van zijn orchideeën en hoya-kwekerijtje. Met Adelbert van der Putte en later Wim Nielen vierde hij vakanties in zijn geliefde Frankrijk, waar Nico zijn culinair talent ontwikkelde.
Zijn lichamelijke ongemakken wuifde hij weg, ook al had hij erge pijn. Nico leed pas echt toen de leefsituatie op het Albertinum moeilijker werd. Hij verwerkte zijn emoties in een ‘draadjes-schilderij’ dat een centrale plaats innam in zijn kamer.
Nico legde het als volgt uit: ‘Het geheel is een beeld van het klooster. Rechts bovenin is een leeg vakje; als kloosterling zou ik dit lege vak hebben moeten invullen, maar dat lukte mij niet. Zelf zit ik in een afgeschut vakje links onderaan, want ik zie mijzelf apart staand van de gemeenschap – en toch hoor ik erbij. Een buitenbeentje? Het geheel is asymmetrisch, dat hoort bij mij’.
Zo beschreef Nico zichzelf.
Met Wim van Haaren had hij in deze tijd veel gesprekken. In een speech tijdens Nico’s 50-jarig professiefeest omschreef Wim hem als een balletdanser, die zijn creativiteit voortdurend moet uitbuiten én beheersen. De creatieve geest staat in een voortdurend spanningsveld met de strakke choreografie van het ballet – lees de Orde, de gemeenschap met zijn vaste patronen, leefregels en gewoonten. Hoe houdt de balletdanser die spanning uit?
In deze moeilijke tijd stortte Nico zich op de Franse taal. ‘Dit kan niemand mij ontnemen’, zei hij vaak. Via de chansons leerde hij de taal voortreffelijk spreken en lezen. Zijn conversatielessen aan de Alliance Française werden een bron van vreugde.
Nico wist met zijn eenvoud en hartelijkheid veel mensen aan zich te binden; hij had vrienden voor het leven. In de Catharinahof, waar hij weer gelukkig werd, hielp hij de zusters met het doen van kleine klusjes.
Met het ouder worden werden de benauwdheid en de fysieke beperkingen heftiger. Dagelijks bad Nico in alle eenvoud zijn gebeden en bezocht hij de vieringen in de kapel. Ook in het Berchmanianum, waarheen hij verhuisde toen zijn sprankelende geest steeds meer in nevelen gehuld ging.
Zijn godsbeeld veranderde door de jaren heen; zo ook zijn bidden. Eenvoudig en openhartig sprak hij in stilte zijn gedachten, vragen, twijfels uit. Het afstandelijke Godsbeeld van vroeger veranderde in een lieve, nabije, ontvankelijke God. ‘Mijn God, Gij peilt mijn hart en Gij kent mij. In mij is niets voor uw ogen verborgen en wat ik ook doe, Gij zijt er mee vertrouwd’. Psalm 139 werd zijn geliefde psalm.
Nico had geen angst voor de dood. ‘Als de lieve God mij roept zal ik antwoorden: “Ik ben er”.’ In de avond van 3 januari 2015 beantwoordde hij in alle rust deze roep. Op 9 januari hebben we zijn lichaam begraven op het kerkhof van de dominicanen aan de Willem Schiffstraat.
Moge hij rusten in de nabijheid van de Eeuwige.