ndré Lascaris werd onlangs getroffen door een hersenbloeding. In zijn maandelijkse column op de website www.nieuwwij.nl schreef hij deze keer een persoonlijk relaas over zijn eerste schreden in een voor hem nieuwe wereld: het verpleeghuis.
&Ik ben hier een mens zonder verleden en met weinig of geen toekomst’
Een beetje te weinig zuurstof op een punt in je hersenen en heel je leven verandert. Je moet verhuizen naar een ander 'wij’. Een groot gebouw, ontworpen in het eerste kwart van de vorige eeuw om jonge mensen op te leiden, zodat ze volwaardige leden zouden worden van hun orde. Een somber gebouw, waar de bewoners leerden met zelfbeheersing en wilskracht zich staande te houden in alle omstandigheden. Een labyrint van gangen en kamers: hoe kom ik er ooit uit?
Het gebouw is niet ontworpen voor hulpbehoevende oude mensen. Er zijn weinig douches. En de afstand – lopen of geduwd worden – naar de toiletten is groot. Een keer douchen per week voor elke bewoner.
Het personeel is vriendelijk, er zijn ook moslima’s onder hen. Het personeel neigt ertoe te veel voor ons hulpbehoevenden te doen. Je moet voor je onafhankelijkheid opkomen en ervoor zorgen dat de kaas niet van je brood wordt gegeten, ook al ligt het gesmeerd voor je neus. Een ei – een hard ei – wordt helemaal gepeld en vervolgens in het eierdopje geduwd. De 'zusters’ willen soms te veel helpen. Op deze hulpvaardigheid moet je niet ingaan, want je wordt zo steeds meer een object aan wie de dingen gebeuren.
De informatie is gebrekkig. Je weet vaak zelf niet wat voor informatie je nodig hebt. Je moet de juiste vragen vinden en stellen. Er ligt geen informatieboekje op de kamer. Er schijnen bijeenkomsten georganiseerd te worden. Elke dinsdag is er een zanguur, waarin dan vooral oude Nederlandse liedjes worden gezongen. Onvermijdelijk is de sjoelbak, ik heb 'm nog niet ontdekt. Of er ook gekaart wordt, weet ik niet.
Met de medebewoners heb ik weinig contact. Ze tonen geen belangstelling voor mijn levensverhaal. Ze hebben hun eigen verhaal misschien al zo vaak verteld dat het hun de neus uitkomt. Ik ben voor hen een mens zonder verleden en met weinig of geen toekomst. Zij maken zichzelf tot schaduwen van wat zij eens waren.
Het eten is goed en smakelijk. Het wordt genuttigd in een kloosterlijke stilte – er is echter niemand die, zoals vroeger de gewoonte was, aan tafel voorleest. Je mag wel spreken, maar er is niemand die een meer of minder levende conversatie begint. Als ik het zelf probeer, dan blijven reacties uit.
Het lijntje naar de buitenwereld wordt opengehouden door het TV journaal, en de kranten Trouw, De Telegraaf en de regionale editie van De Gelderlander. Van elke krant is er één exemplaar aanwezig. Oekraïne, Irak, Syrië, de Koerden, Joden en Palestijnen zijn verder weg van mij dan ooit.
Het gebouw heeft deuren om naar buiten te gaan, maar ik heb geen sleutel. Mijn kamer heeft evenmin een sleutel, ik krijg er tenminste geen. Post die van buiten komt, wordt neergelegd in een postvakje: met een trapje zou ik er wel bij kunnen [let op! Niet vallen].
Er ligt een bos rond het huis; de boomwortels maken een wandeling met een rollator bijna onmogelijk. De tuin is mooi, maar wel een tikje saai. Terug naar het huis dan maar. Wordt dat ooit een nieuw wij?
Het wordt herfst.