an Wenting (1935) kwam uit een familie van ’teringlijders’ en werd bij mooi toeval dominicaan. Hij werkte lang in het pastoraat, tot hij op zijn 65e stopte omdat hij &er genoeg van had’. Een gesprek in de serie ontmoetingen, door Ben Vocking en Wil Vermeulen.
Jan Wenting o.p.
In de oorlog kwam Jan Wenting op een bijzondere manier met de dominicanen in aanraking. Pater Aegidius Brenninkmeijer kwam van Utrecht naar Gendringen in de Achterhoek, om voedsel voor de mensen in zijn parochie. De jonge Jan wees hem waar de katholieke boeren woonden, &want die pater hoefde niet aan te komen bij de protestante boeren’.
Na de oorlog wilde Jan naar het seminarie van het aartsbisdom, maar hij werd er niet aangenomen, want hij kwam uit &een familie van teringlijders’, zoals dat heette: Jans moeder stierf in 1942 aan tuberculose, zijn oudste broer in 1944, en in 1956 zou ook zijn vader eraan sterven. Op weg naar huis stapte Jan – wat een toeval – in de bus waar pater Brenninkmeijer in zat. Deze zei: &Ik regel wel wat voor je in Nijmegen’.
In 1948 begon hij aan het Dominicuscollege.
&Na het lectoraatsexamen ben ik een jaar in Leuven geweest om filosofie en theologie van de middeleeuwen te studeren. Een jaar heb ik daar rondgekeken en overlegd, o.a. met Ratzinger en Schillebeeckx. Zij beiden waren het ermee eens, dat ik naar het Grabmann-Institut van de universiteit München moest gaan. Daar was een apart instituut voor de geschiedenis van de Middeleeuwen, onder leiding van professor Schmaus.’
&Ik ben naar München gegaan, maar kwam tot de conclusie dat het mijn eindbestemming niet kon zijn. De studie bestond voor het grootste deel uit het lezen van handschriften. Ik zat de hele dag in het donker microfilms te bestuderen. Provinciaal Van Waesberge zei: “Dat moet je niet tegen je zin doen, er is hier werk genoeg”, en ik wilde meer in de praktijk staan.’
&Ik kwam in Amsterdam (de Rijn-/Vechtstraat). Do Oorsprong was er pastoor, een pastoraal bewogen man, die me in de eerste gesprekken al zei – het was 1964: “Jan, er is van alles aan de hand en er zal nog meer gebeuren, maar ik snap het niet meer. Ik krijg geen greep op wat de mensen beweegt nu, wat er moet gebeuren”.’
&Hij gaf mij carte blanche. Hij had zo’n vertrouwen in mij, dat ik het af en toe wat beangstigend vond. Na een paar jaar nam hij ontslag als pastoor. Ik ben tien jaar in Amsterdam gebleven. Het was de tijd waarin er van alles gebeurde in de Dominicus in de Spuistraat. En ik kreeg Huijbers en Oosterhuis op bezoek met de vraag, of zij niet één dienst zouden mogen verzorgen in de Thomaskerk, om te kijken of hun ideeën ook in een gewone parochie aansloegen. Ik had geen idee van wat dat inhield. Het is een jaar doorgegaan.’
&Het was eigenlijk wel pionierswerk, maar het kostte een hoop tijd. Je moet ’t beginnen – en volhouden.’
&Van 1974 tot 1984 was ik teamleider van Het Steiger in Rotterdam, waar het één grote vechtpartij was tussen twee stromingen. Je had een groep voor wie de verandering niet snel genoeg kon gaan, en je had een groep die op de rem trapte. Er was veel argwaan, vooral in het begin, maar het is toch redelijk goed gelukt in die tien jaren.
Ik was jarenlang ook voorzitter van het wijkorgaan, en het lukte om mensen actief in de kerk te krijgen. Er waren een paar stevige liturgiegroepen, er waren cursussen samen met de dominicanessen van Voorschoten.’
&In 1985 ging ik naar Utrecht, dat was ook heerlijk. Ik woonde er alleen, ook in de Brigittenstraat, toen dat verbouwd werd. Langzamerhand liep het huis (de Giordano Bruno-communiteit) vol. Na acht jaar ben ik tijdelijk naar Schiedam gegaan. Een medebroeder daar stond echt op instorten en ik moest ervoor zorgen dat de twee kerken, een van ons en een van het bisdom, samen gingen. Mijn conclusie na een jaar was: ze hebben geen van tweeën overlevingskans. Ik weet nog goed dat ik met een architect in de Goede-Raadkerk stond en vroeg: wat zou je nu met dit gebouw kunnen? Hij zei: “Eén tennisbaan of twee volleybalvelden”.’
Jan Wenting in 2008 bij het onvolprezen kaartsysteem van Wim Bronkhorst z.g.
&Al vrij snel is het toch gelukt om mensen van de ene parochie op te nemen in het kerkbestuur van de andere. Dus is het toch langzamerhand wat samengegroeid. We hebben een kerkje neergezet van 130 stoelen; en zo nodig kunnen er via een schuifwand zo’n 30, 40 bij.
Er was ook een klein stadsklooster bij. Onze Klaas de Boer uit Volendam zei altijd: als de zon opkomt, moet ik mijn kamer uit. Zo erg was het niet; maar als je naar bed wilde gaan – het waren klapbedden – moest je de stoelen op de gang zetten. Op de grond van dat klooster staat nu het nieuwe kerkje, en op de grond van de kerk staat nu een flatgebouw met woningen.’
&Op mijn 65e heb ik “het ambt teruggegeven aan de gemeente”, zoals ik dat noem. Ik zag dat er priesters waren die nog net lopen konden, maar die wel meetelden om diensten gaande te houden. Ik wilde dat niet en heb vanaf het begin stelselmatig geweigerd voor te gaan. Na een half jaar kreeg ik geen telefoontjes meer.’
&Het was niet om ruimte te maken voor pastoraal werkers. Het was meer dat ik er genoeg van had. Van al het gezeur dat je in een parochie hebt. Ik vond het na zoveel jaar wel mooi geweest. Provinciaal overste David van Ooijen was het ermee eens, dat ik radicaal stopte met het pastoraat. Hij zei: er zijn klussen zat op het provincialaat. Ik ben toen verder gegaan met de inventarisering van kostbaarheden van de provincie en met het archief.’
Dit is een sterk ingekorte versie van het interview dat Ben Vocking en Wil Vermeulen met Jan Wenting maakten voor het papieren Bulletin van de provincie.
Klik hier voor een artikel over het archiefwerk van Jan Wenting: Archief dominicanen verhuisd naar Sint Aegten (2008). Jacques van der Lee o.p. is zijn opvolger als archivaris.