erman Scholten o.p. (1942) groeide op in Huissen. Hij werd dominicaan, schoenlapper, loodgieter, elektricien, missionaris, jeugdwerker: alleskunner. Nu woont hij in het klooster van Zwolle, waar hij onder meer de driehonderd vrijwilligers begeleidt. Een gesprek in 'de Ontmoeting’.
De Ontmoeting is een rubriek in het papieren bulletin van de dominicanen, waarin een medebroeder geïnterviewd wordt door dominicaan Ben Vocking en lekendominicaan Wil Vermeulen. Dit is een ingekorte versie.
‘Het is gemakkelijk om dominicaan te worden, als je een klooster hebt in je geboortestad Huissen’, zegt Herman. ‘Het trok mij altijd aan, eerst van de buitenkant, later ging ik met mijn moeder achterop de fiets naar de kloosterkapel. Mijn rapporten op de lagere school waren niet zo gunstig om priester te worden, dus ging ik naar het juvenaat, de opleiding voor broeders, en werd schoenlapper. Van daaruit ging ik naar het Albertinum en trad ik in, 17,5 jaar oud. Daar heb ik tien jaar gewerkt: goten vernieuwd en ketels gestookt.’
Ondanks de schoenmakerij?
‘Ja, ze hadden mij beloofd schoenlapper te worden, maar daar kwam niets van. Ik dacht: dit houd ik niet uit, maar gelukkig kwam ik in de technische dienst. Ik kon de avondschool doen om loodgieter te worden en daarna heb ik zelf bijgeleerd voor elektricien en schilderwerk.
Ik was 28 toen ik naar Peru ging, in 1970. Er was een nieuwe missiepost, door de Belgen begonnen, waar twee Nederlanders bij kwamen: Frans van der Maas en Rinus van Es, en nog iets later Ton Jacobs. Ik werd gevraagd mee te helpen en leerde Spaans. Eerst van medebroeder Antoon Boks, daarna op een school in Lima.
Van daaruit ging ik naar Tocache in de Andes, ongeveer zevenhonderd kilometer verderop. Dat ging met een oud vliegtuig uit de Tweede Wereldoorlog, waarmee we tussen de bergen van de Andes door vlogen. Daarna een autorit en dan nog met de boot, tot in Tocache, toen een klein plaatsje. Maar er waren veel werklozen in Lima, die moesten van de regering tuinder worden. Wij zijn met vijf broeders en enkele paters een landbouwproject begonnen.’
Het bergdorp Tocache in Peru in 1970. Foto uit ‘Gods Predikers’ van Marit Monteiro.
Wat hield dat project van de dominicanen in?
‘De boeren helpen met het verbouwen van planten en met de wisselbouw: het ene jaar bonen, en het andere jaar aardappelen of rijst, want anders raakte de bodem uitgeput. Ik heb er een aardige tijd gehad, 9,5 jaar lang. Daarna ben ik naar Nederland teruggekomen, een korte tijd in Tiel en toen 3,5 jaar een nieuwe communiteit in de Parkstraat in Arnhem. Dat huis moest nog helemaal verbouwd en ingericht. Ik voelde mij daar heel prettig. Mijn 25 jaar geprofest zijn heb ik daar gevierd, in 1986.
Toen het huis werd opgeheven, ben ik alleen gaan wonen in een oud gedeelte van Arnhem, in een schoenmakershuisje. Ik ging in die tijd allerlei huizen van de dominicanen af om te bouwen, licht en douches aan te leggen, deuren dicht te maken, enz. Dat heette de Klussenbus. Daarna heb ik in Nijmegen gewerkt, met jongeren die niet naar school gingen. Ik werd ouder en kon het tilwerk niet meer zo goed aan. Daarom begon ik een educatieve werkplaats, die ik zelf heb getekend en waarvoor ik de leidingen heb gelegd.’
Dat was met name voor jongeren die niet naar school gingen?
‘Eerst was het voor de wijk. Maar er kwamen veel Marokkanen die daar maar rondliepen en niet naar school gingen. Die ving ik op, meer dan dertig per dag. Daarna kwamen er leerlingen bij van de school voor moeilijk opvoedbare kinderen, die nergens stage konden lopen. Ik kon daar mijn kennis overdragen aan jonge mensen.’
Was dat moeilijk?
‘Helemaal niet. De leraren en leraressen waren verwonderd dat die jongeren zo luisterden. Wij hadden er ook een huiskamer waar ze spelletjes konden doen. Zo wisselden we dat af, die leerlingen waren heel braaf.’
Heb je enig idee hoe dat komt?
‘Ik weet het niet, alleen dat ze heel rustig waren en volgzaam. Wat dat was, weet ik niet. Ik heb wel eens van een arts gehoord: jij geeft ze de ruimte én je geeft ze het gevoel dat ze wat zijn en wat kunnen. Toen ik last kreeg van mijn rug en niet onder de auto’s kon kruipen, hebben we een vrijwilliger gezocht die mij kon vervangen. We hadden contact met Jeugdzorg en ik heb in totaal tien pleegzonen grootgebracht.’
Je had vorig jaar feest: 50 jaar geprofest, 50 jaar dominicaan.
‘Ik heb toen een reis naar Peru gekregen. Ik was er dertig jaar niet meer geweest. Het was enorm veranderd. Tocache was heel groot geworden. Ik logeerde er bij mijn peetdochter, die me overal mee naar toe genomen heeft. Ik voelde mij als een vorst.’
Wilde je er niet blijven?
‘Nee, zo voelde ik het niet. Het project waar de dominicanen mee begonnen, is anders geworden. het is een soort universiteit geworden voor circa driehonderd jonge mensen per jaar, de kinderen van de mensen met wie wij begonnen zijn. Ik ben er met veel lof ontvangen en heb gezien dat ons werk niet voor niets is geweest.’
Ben Vocking en Wil Vermeulen