et is niet noodzakelijk en zelfs niet gewenst met een 'groot verhaal’ te komen, als je tot troost wilt zijn.
In sommige Joodse tradities behoren de bezoekers in de eerste drie dagen en nachten tegen de muur van de kamer van de overledene te zitten zonder iets te zeggen. Na een tijdje gaan ze even stilzwijgend weg als ze gekomen waren. De nadruk valt niet op het doen van iets, het regelen van de begrafenis of van de financiële situatie van de nabestaanden, maar louter op het meeleven met de nabestaanden.
In zijn boekje Troost noemt Arie Boomsma drie belangrijke elementen om troost te kunnen geven: veiligheid, aandacht en lichamelijk contact. Aandacht en veiligheid liggen dicht bij elkaar. De aandacht van de ander bevestigt mij in mijn bestaan – dat ik er mag zijn, ook als een mens in de rouw. Zij geeft mij veiligheid. De aandacht omgeeft mij als een tweede huid die alles wat van buiten of van binnen gebeurt signaleert.
Lichamelijk contact noemt Boomsma ook. Geen slap handje, ook niet een stevige hand, maar een hartelijke en stevige omarming. Je beschut de ander. Je lichamelijke omarming kan altijd grenzen overschrijden en onecht worden. Wat dat betreft had het boekje van Boomsma wel wat dikker mogen zijn.
Uit het blog van André Lascaris van deze week, op www.meerdanikzelf.nl