Kopstukken

Joannes Dominicus Raken (1798-1869)

an het begin van de negentiende eeuw had de orde der dominicanen het zwaar, in Nederland maar ook in Vlaanderen. De krachtige, maar eigenzinnige figuur van Raken speelde een belangrijke rol bij de opleving van de dominicanen in de Lage Landen. Een portret door historicus Guus Bary.

In 1800 waren er in het huidige Nederland nog dertien ‘staties’ over: parochies die min of meer gedoogd werden. In België bestonden nog maar enkele woonkernen. De Nederduitse provincie (Nederland, Vlaanderen en delen rond het Duitse Kleve) leidde een zieltogend bestaan en werd zelfs alsmaar kleiner.
Op 4 juli 1834 werd Joannes Raken, een 36-jarige pastoor te Rotterdam, door de zieke provinciaal in Kalkar aangewezen als zijn vicaris en opvolger. Hij zou provinciaal overste zijn van 1834 tot 1842 en van 1845 tot 1862. En als de curie in Rome het niet verboden had, was hij dat ook in de tussenliggende jaren geweest.

Amsterdam, Rome, Rotterdam
Joannes Jacobus Raken werd geboren in 1798 in Amsterdam. Hij volgde de Latijnse school aan het Singel en werd in 1818 als novice naar het toenmalig hoofdklooster van de orde gestuurd, het nog altijd bestaande Santa Maria sopra Minerva in Rome. Daar kreeg hij de kloosternaam Dominicus.
Na zijn studies en priesterwijding (in 1821) werd hij assistent aan het Steiger in Rotterdam. Tot zijn dood zou hij aan deze kerk verbonden blijven.

Scherpslijper
Raken was een conservatieve, onversneden ultramontaanse pastoor. Hij was weinig gemoedelijk en inschikkelijk, hetgeen hem bij onderhandelingen voor zijn tegenpartij dikwijls tot een moeilijke partner maakte. Zo was hij al vroeg een scherpslijper om de statiekerk in Rotterdam te behouden.
Raken wilde allereerst het kloosterleven herstellen en voor een degelijke theologische opleiding zorgen. Dat betekende niet alleen kloosters stichten, maar er ook voor zorgen dat er op de staties met het gemeenschappelijk gebed en ook de gemeenschappelijke kas werd geleefd. Bovendien moesten de paters periodiek in retraite. Zo wilde Raken de minimale vorming en te grote zelfstandigheid op de staties aanpakken.

Tegenwind
In 1835, een jaar na zijn aanstelling, stichtte Raken een eerste klooster in Gent. De bedoeling was er een noviciaatshuis van te maken, maar dat lukte nauwelijks. Dat kwam door de moeizame politieke situatie tussen België en Nederland na de oorlog van 1830, maar ook door de Belgische bisschoppen, die volledige controle wilden over kloosterlingen in hun land.
Ondanks een compromis en een uitspraak van de paus was deze situatie niet houdbaar. Raken spande zich enorm in, maar moest in 1837 buigen. Er kwam een eigen studiehuis voor de Nederlandse novicen.
Raken wilde in het Brabantse Uden een vormingsinstituut stichten voor jonge dominicanen en een retraitehuis voor de statiepaters, maar ook dat was ingewikkeld. Er golden allerlei wettelijke restricties voor religieuzen – pas vanaf 1840 mochten ze bijvoorbeeld een habijt dragen – en een gemeenschappelijk leven kwam niet van de grond. De theologische opleiding sloot in 1842.

Voorzichtige groei
Het Limburgse Sittard viel sinds 1830 onder het Voorlopig Bewind van België. In 1837 kregen de dominicanen er het aanbod het voormalige klooster te heroprichten en onderwijs te komen geven. Raken wilde er wel Belgische én Nederlandse novicen huisvesten en opleiden. Maar in 1839 ging Sittard met een lange strook langs de Maas bij Nederland behoren en weerden de Nederlandse lokale overheden de dominicanen.
In 1842 werd Raken als provinciaal opgevolgd door Raymundus van Zeeland, maar achter de schermen bleef hij missieprefect, en feitelijk provinciaal zonder titel.
In 1843 werd het Nederlandse noviciaats- en studiehuis werd in 1843 naar Nijmegen verplaatst. In 1844 kwam daar één novice, in het jaar daarop zelfs negen. In 1845 werd Raken weer provinciaal. Inhoudelijk werd de vorming degelijker, maar na een tyfusepidemie in 1848, die ook aan enkele predikbroeders het leven kostte, verhuisde het opleidingsinstituut naar de ‘vlekke’ Langenboom, onder de rook van Grave. In het jaar van verhuizing, in 1852, telde Holland 53 dominicanen, België 39.

Huissen
Raken zou na Gent, Uden, Nijmegen en Langenboom nog voor de vijfde keer als kloosterstichter aangemerkt kunnen worden: in 1858 in het stadje te Huissen bij Arnhem. Hij wilde er iets goeds van maken en trok de bekende architect Pierre Cuypers aan om er een ‘geregeld klooster met kapel’ van te maken.
Huissen zou het ‘moederklooster’ van de Nederlandse provincie worden, die dankzij de kloosters weer zelfstandig kon bestaan. De Belgische dominicanen vielen na de Belgische onafhankelijkheid in 1839 eerst onder de Franse provincie en hadden in 1862 voldoende kloosters en stemgerechtigde leden om een eigen provincie te vormen.

Tussen diverse vuren
Typerend voor Raken is dat hij voorstander was van het strenge kloosterleven, ook op de staties, maar dat hij niet vervreemd wilde raken van ordebroeders die daar moeite mee hadden. Vanuit de orde was de druk groot: sommige toezichthouders namens de magister uit Rome waren zeer strikt op de kloostertucht.
Tegelijk was het verzet van ordebroeders die de vrijheid van de staties gewend waren krachtig. Raken zag in dat niet alles in kloosterlijke banen geleid kon worden en belichaamde zelf dat compromis: ‘Onder medebroeders gedroeg hij zich als een kloosteroverste, in en om zijn statie was hij pastoor in hart en nieren’, schrijft Marit Monteiro in Gods Predikers.

Raak
Raken was raak in zijn taalgebruik en schroomde niet krachtige termen te gebruiken, niet alleen over bepaalde confraters, maar ook richting de politiek. Zo was hij weinig vleiend over de troonbestijging van koning Willem III in 1849. De historicus Rogier schrijft: ‘De bekende Dominicaan J.D. Raken schreef zelfs naar Rome, dat de gevreesde onheilen te vrezen waren van deze ‘Nero, een echte Kozak, een tiran en verdorven mens.’
De laatste jaren van zijn leven bleef Raken pastoor van zijn eigen Steigerse parochie. Hier stierf hij op 16 juni 1869.

Guus Bary

Dit is een ingekorte versie van een artikel dat verscheen in het Vlaams-Nederlandse tijdschrift Dominicaans Leven (maart 2010).