tan P.A. Gipman stelde uit gesprekken met Edward en lezing van zijn boeken twaalf stellingen over zijn theologisch werk samen. Reacties, commentaar en kritiek zijn zeer gewenst, zo laat hij weten.
Stan Gipman zag eind vorig jaar een grote wens uitkomen, toen de gemeente Nijmegen de rotonde bij de Nijmeegse Dominicuskerk &Professor Schillebeeckxplein’ noemde. De foto is bij die gelegenheid gemaakt.
De TWAALF ARTIKELEN van de katholieke Nederlands-Belgische theoloog, dominicaan en mens Edward Schillebeeckx (1914-2009)
1. Geloven in een God is een kwestie van vertrouwen. Wat een mens gelooft is wel rationeel en wetenschappelijk te beschrijven, maar nooit te bewijzen. Ook in de toekomst blijven theologen zich bezig houden met de vraag hoe we het bestaan van God kunnen verwoorden voor mensen van hun tijd in een veranderende wereld. De functie hierbij van het gebed en de liturgie is primair de versterking van het geloofsleven.
2. Jezus is een mens, een bijzondere mens, die door God zeer geliefd is; voor Maria, de Moeder van Jezus, geldt hetzelfde. Bij de studie van God, Jezus en geloof, Maria, de Blijde Boodschap en kerk en wereld moet de theoloog grondig, genuanceerd en creatief wetenschappelijk-hermeneutisch te werk gaan.
3. God heeft met Jezus, de Christus, een speciaal verbond: Jezus is de Heiland, die ons gewezen heeft op Gods Rijk op aarde nu en in de toekomst; de eucharistie herdenkt zijn zelfgave aan God in de sacramentele vorm van zelfgave aan de mensen.
4. Na Jezus zijn de verhalen over hem geschiedenis en historisch en cultureel geconditioneerd.
5. In de heilsgeschiedenis noemt Jezus God zijn Vader in de joodse oud-testamentische zin en niet in de hellenistische zin. (In Johannes, die meer geïnspireerd is door het Palestijnse jodendom van de eerste eeuw, dan door een latere, hellenistische zijtak van de oerchristelijke traditie, lezen we: &In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God (Joh.1)’. Het uiteindelijke Woord blijft dus bij God en niet bij een mens, zelfs al wordt hij Jezus Christus genoemd. De evangelist schrijft dan ook dat Jezus zegt: &Want de Vader is meer dan ik’. (Joh. 14, 28)).
6. We kunnen niets zeggen over de goddelijkheid van Jezus, want dan zouden wij iets over God kunnen zeggen en dat kunnen wij niet. God blijft – ook na veel reflecties, evangelies en studies, net als de mens en het lijden en kwaad – een mysterie.
7. De 'interne triniteit’ meent wat te kunnen zeggen over het wezen van de onervaarbare God en dat kan principieel niet. Wel mogen en moeten we heilseconomisch spreken over de triniteit, maar dan in de formulering: God en zijn Geest en de buitengewone mens Jezus, de Christus, in wie God zijn welbehagen heeft.
8. Over God moeten we spreken en we kunnen niet anders, maar wat we zeggen en verwoorden over Hem moeten we onmiddellijk weer verwerpen en opnieuw verwoorden. De mystici hebben ons dat geleerd.
9. God zorgt en is bezorgd voor heel Zijn Schepping. Hij heeft er een verbond mee. Maar door de door God zelf gewilde tot op zekere hoogte vrije wil van de mens, weet Hij ook niet wat er morgen, in de toekomstige geschiedenis, gebeurt.
10. De menselijke geschiedenis is een mengsel van zin en onzin, van humaniteit en lijden. Lijden, ellende en kwaad op de wereld zijn mysteries waar we nauwelijks of nooit ondanks vele studies een vinger achter kunnen krijgen. God kan ook het lijden niet voorkomen, maar Hij roept de mens op het lijden niet te aanvaarden en ertegen met Hem in verzet te gaan. Het goede blijft superieur aan het kwade, het zal uiteindelijk overwinnen. We noemen de confrontatie met lijden en kwaad een negatieve contrastervaring.
11. Het gelaat van God verschijnt in je ervaringen met de medemens, die je oproept tot bevrijding. Christelijke identiteit valt samen met menselijke integriteit.
12. Het fundament dat er een heilsgeschiedenis is, ligt in de onervaarbare God en is en blijft een mysterie.