Kopstukken

Pastoor Raken (1798-1869)

an Raken speelde een cruciale rol in het opkrabbelen en tot bloei komen van de Nederlandse dominicanen in de 19e eeuw. Portret van een strenge en gedreven man, door Gerda Hendriks, parochiaan van Het Steiger in Rotterdam.

door Gerda Hendriks

Jan Raken wordt geboren in 1798. Nadat hij zich als kandidaat-dominicaan heeft aangemeld, wordt hij met drie andere kandidaten naar het hoofdklooster van de orde in Rome gestuurd. Hij ontwikkelt zich daar tot een vurige en eenzijdige ultramontaan. Dat is iemand die behoorlijk conservatief is en zich zeer op Rome richt.

Na zijn priesterwijding wordt hij assistent op het Steiger in Rotterdam. Na 1827 is hij daar pastoor en hij blijft die functie tot zijn dood vervullen. Voorts is hij van 1836 tot 1842 en van 1845 tot 1862 ook nog provinciaal van de Nederlandse provincie. Hij wordt wel de ‘grondlegger van de orde in Nederland’ genoemd.

Van aard moet hij weinig gemoedelijk en inschikkelijk zijn geweest. Aan het einde van zijn leven lijdt hij aan jicht. Raken overlijdt in 1869. Een lange rij van weesjongens en oude mannen en maar liefst vierendertig koetsen begeleiden zijn stoffelijk overschot naar zijn graf.

Pastoor Raken en het Steiger

De Steigerse schuilkerk was in 1756 een zolderkerk geworden. In 1826 gelast de stedelijke magistraat de onmiddellijke sluiting van de kerk met 9.000 zielen, uit angst voor instorting. De parochie en zijn pastoor komen hevig in verzet. Vooral ook uit vrees dat het legaat van koopman Jan Block, groot 900.000 gulden, voor de armen en wezen van het Steiger verloren zal gaan.

De strijd resulteert in een houten noodkerk in 1827. Door onduidelijke afspraken tussen een commissie van de plaatselijke overheid en Raken over bevoegdheden met betrekking tot die kerk lopen de gemoederen zo hoog op, dat Raken van 1828 tot 1831 middels koninklijk besluit verboden wordt voor te gaan. In 1832 mag het Steiger op eigen kosten op de oude plaats een nieuwe kerk en pastorie bouwen. De voltooide kerk wordt in 1836 geconsacreerd. In 1837 vereert koning Willem I het Steiger met een bezoek. Hetzelfde doen Willen II en Willem III later ook.

In 1833 krijgt het Steiger een afdeling van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, dat binnen een jaar duizend leden gaat tellen. Pastoor Raken laat ook reeds lang bestaande broederschappen en devoties in zijn kerk herleven. Als er iets te vieren valt, bijv. de uitbreiding van de kerk met gaanderijen, of Rakens eigen jubilea, dan weet Raken daar iets van te maken.

In 1840 wordt pater Raken voorzitter van het Steigerse Arm- en Wezenbestuur. Hij heeft het geluk, een beroep te kunnen doen op enkele vrouwen, waaronder de gezusters Pinkers, en het Rotterdamse Liefdehuis ontstaat. Het voortbestaan ervan is geheel afhankelijk van de liefdadigheid van Rakens gemeenteleden. Het is het bescheiden begin van de Congregatie van de heilige Catharina van Siena, de Dominicanessen van Voorschoten. In 1843 vertrouwt pater Raken aan de zusters ook de leiding toe van het oude Steigerse weeshuis, dat sinds 1775 bestond. Hij laat het gebouw uitbreiden om daarin ook een ‘bestedelingenhuis’ voor bejaarde mannen en vrouwen, en een bewaar- en leerschool voor de armen van het Steiger onder te brengen.

steigerkerk-in-de-hoogstraat

Het Steiger in de Hoogstraat

In 1853 wordt in Nederland de kerkelijke hiërarchie hersteld, wat voor Rotterdam de indeling in vier parochies ten gevolge heeft. Het Steiger verliest daardoor een belangrijk aantal van zijn kerkgangers, en juist onder de meer gegoeden van de burgerij. De afzonderlijke armbesturen worden samengevoegd, en Raken blijft er levenslang bij betrokken als bisschoppelijk commissaris. Alle weesmeisjes en oude vrouwen worden samengebracht in het Steigerse weeshuis, dat onder leiding blijft staan van de dominicanessen. Weesjongens en oude mannen worden in een ander huis ondergebracht. Raken blijft van beide huizen, tot zijn geruststelling, de pastoor, waardoor hij het legaat van Jan Block kan blijven beheren. Tot op heden heeft Rotterdam veel baat van dit legaat via het Laurensfonds, waarin het geld is ondergebracht.

Pastoor Raken heeft het negentiende eeuwse Steiger tot één van de belangrijkste kerken van de stad gemaakt. In 1841 heeft Raken in Rotterdam de grootste statie van de dominicanen, met 6000 communicanten. Dat is het aantal gelovigen dat in zijn kerk zijn paasplicht houdt. Hij heeft de tijd mee, want Rotterdam groeit van een kleine koopmansstad uit tot een grote havenstad met een bevolking die tussen 1815 en 1890 bijna verviervoudigt.

Pater Raken en zijn tijd

Jan Raken wordt geboren in een woelige tijd. Na de ineenstorting van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in 1794 komt er gedurende de Bataafse Republiek een gecentraliseerde eenheidsstaat met een grondwet, waarin aan alle burgers gelijke rechten worden toegekend. Na een aantal ingrijpende bestuursveranderingen wordt de prins van Oranje, Willem Frederik, zoon van stadhouder V, in 1813 uit Engeland naar Nederland gehaald en tot koning uitgeroepen: Willem I.

In 1815 voegt het Congres van Wenen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden samen. Die hadden sinds 1581 een gescheiden ontwikkeling gekend. Voortaan bestaat het Koninkrijk der Nederlanden. Maar in 1830 al scheidt België zich af. Willem I ontpopt zich als een verlicht-absoluut vorst, die zijn ministers geen enkele zeggenschap geeft en liefst alle staatszaken in eigen hand houdt. Tegelijk ontfermt hij zich als een landsvader tot in de kleinste details over het welzijn van zijn onderdanen en verliest daardoor soms het overzicht. In november 1840 wordt Willem II koning, in 1849 Willem III. Beiden drijven met het getij mee.

Eind achttiende eeuw raakt de dominicaanse orde ernstig in verval ten gevolge het antiklerikale en deels ook antichristelijk program van de Franse Revolutie. De daaropvolgende regering van Napoleon bezegelt het einde van talrijke kloostergemeenschappen in heel Europa.

Dominicanen in Nederland: een heterogene groep individueel werkzame zielzorgers in een missiegebied.

In de Noordelijke Nederlanden leefden de dominicanen al sinds de reformatie niet meer in kloosters maar in missiestaties. Het was een missiegebied zonder bisdommen en parochies. Sinds 1581 was de katholieke eredienst er verboden. Wel waren de katholieken vrij in huiselijke kring hun geloof te beleven. Vanaf het begin was er onderlinge wedijver tussen seculieren, wereldheren en regulieren, ordegeestelijken. Na de vrede van Münster in 1648 werd oogluikend toegestaan, dat priesters zich in schuilkerken vestigden. Zo kregen de staties vastere vorm.

De dominicanen in Nederland ontwikkelden in die tijd een zelf-verstaan, dat gericht was op de opbouw en het in stand houden van een missiekerk in een multi confessionele samenleving. Zij waren gewend aan een hoge mate van zelfstandigheid en ruime beslissingsbevoegdheden. Voor de kloosterlijke aspecten van het dominicanenleven hadden zij tijd noch mogelijkheid. Het was een heterogene groep individueel werkzame zielzorgers.

In 1795 bedienen twintig dominicanen dertien staties in de ‘Hollandse zending’. Het aantal katholieken groeit. De Nederlandse predikbroeders proberen onverzettelijk hun provincie in stand te houden. Door het verdwijnen van de kloosters in de Zuidelijke Nederlanden echter dreigt in de toekomst vergrijzing en op den duur uitsterven van de beschikbare krachten. Zonder een eigen noviciaat is aanwas onwaarschijnlijk.

Gelukkig komt er in 1806 in Nijmegen een huis zonder klooster, waar toch kandidaten voor de orde hun proefjaar mogen doorbrengen. Het moet al na de inlijving van ons land bij Frankrijk in 1810 gesloten worden. Sindsdien brengen jonge mannen vaak op één van de staties hun proefjaar door en ontvangen daar van een oudere medebroeder hun eerste religieuze vorming. Ook op de pastorie van het Steiger. Omdat dominicanen in verschillende staties uiteenlopende opleidingstrajecten doorlopen, worden zij een steeds veelkleuriger gezelschap.

Raken blijft steeds fel gekant tegen iedere inmenging van de wereldlijke overheid

Vanaf de eerste helft van de negentiende eeuw proberen de achtereenvolgende provinciale oversten daarom te komen tot een meer hechte gemeenschap van priesterreligieuzen met een kloosterlijke identiteit.

In 1818 worden voor het eerst vier novicen en fraters-studenten naar Rome gestuurd. Deze beslissing belast de provincie aanzienlijk, omdat zij het reis-en kostgeld van de novicen betaalt. Vanaf 1825 dwingen de seminariedecreten van Willem I de dominicanen opnieuw, uitsluitend een beroep te doen op de staties als opleidingsplaatsen. In de beginjaren van het Koninkrijk der Nederlanden dreigt voor de staties van de regulieren vanuit de overheid herhaaldelijk de ondergang. En ook later nog.

Tijdens zijn bewind als provinciaal (van 1836-1842 en van 1845-1862) blijft Raken steeds fel gekant tegen iedere inmenging van de wereldlijke overheid in kerkelijke aangelegenheden. Hij ziet een niet aflatend streven van de overheid om religie en kerk dienstbaar te maken aan de natie.

Na de afscheiding van België in 1830 kennen katholieken in België het recht van vereniging, wat kloosterstichtingen mogelijk maakt. In 1835 wil Raken meewerken aan de hernieuwde stichting van het Gentse klooster als noviciaat. Het moet niet alleen zorgen voor een groei van de provincie, maar ook voor een meer homogeen dominicaans zelf verstaan. Belangrijk wordt een strenge naleving van de regel en de constituties: kloosterlijke observantie genaamd.

Een Hollands compromis ontstaat: kloosters én staties

Al snel besluit Raken het noviciaat naar Nederland te verplaatsen. De opleiding wordt achtereenvolgens op drie verschillende plaatsen gegeven. De nadruk in de opleiding komt te liggen op het omvormingsproces van leek naar religieus. Maar op de staties blijkt meer en meer, dat religieus leven en parochiële bediening niet harmonieus samengaan.

In 1855 besluit Raken in Huissen een nieuw klooster te stichten. Het algemene gevoel is dat hier pas met het echte kloosterleven kan worden begonnen. Maar ook nu blijkt de overgang naar zo’n leven voor in staties opgeleide paters niet moeiteloos te verlopen. Zo krijgt geleidelijk een Hollands compromis gestalte: er komen kloosters, maar de staties blijven eveneens bestaan en hier wordt er- soms met tegenzin- een religieus leven geleid voor zover de zielzorg dat toelaat.

Met het katholieke réveil vanaf het midden van de negentiende eeuw komen de dominicanen onder aanvoering van provinciaal Raken steeds zelfbewuster op voor hun belangen: het behoud van hun staties, de bouw van nieuwe kloosters en de groei van hun gemeenschap. In 1853 kondigt de paus de instelling van de bisschoppelijke hiërarchie af. De dominicanen en andere regulieren wensen zich echter niet te schikken in het episcopaal-hiërarchische en beroepen zich op het juridische begrip ‘exemptie’. Vanaf dit moment zoeken de dominicanen dominicaanse profilering van de bestaande eigen parochies. Tot zij recentelijk hun parochies door gebrek aan aanwas aan de bisschoppen moesten teruggeven.

Dat wij in onze gemeenschap in Rotterdam tot op de dag van vandaag hechten aan onze dominicaanse identiteit heeft dus diepe historische wortels.

Gerda Hendriks

glas-in-lood-steigerkerk-rotterdam

Eerder verschenen