et verhaal van 180 jaar congregatie van de H Catharina van Siena, de dominicanessen van Voorschoten.
Het hart van ons communiteitsleven is de liturgie en het koorgebed, dat we driemaal per dag zingen en bidden. Dat koorgebed heeft vanouds het karakter van gedenken.
Op de dag van vandaag gedenken we het verleden, met het oog op de toekomst. Dat vraagt ruimte, zodat mensen ervaren dat ze er zèlf bij betrokken zijn in het horen, het overwegen, en het antwoorden in gebed. In de liturgie staan we even stil om te vieren, te roepen of te vragen, soms in grote twijfel. Daarom gaat driemaal per dag de Bijbel open om ons ònder en àchter de oude woorden het grote geheim te laten proeven, maar vooral te laten horen. Van oudsher is het dominicaanse devies:
Contemplare et contemplata aliis tradere. Beschouwen en het beschouwde aan anderen doorgeven.
En om contact te krijgen met de bewogenheid van anderen, moet je ook zelf geraakt en bewogen kunnen worden. Wat je uitdraagt naar anderen, moet door je eigen hart en hoofd en lijf zijn gegaan.
‘Al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders en zusters, hebt gij voor Mij gedaan.’
Matteus 25,40
In de eerste jaren van de congregatie bestaan er nog geen sociale wetten. Lucia en Elisabeth Pinkers hebben oog voor de armoede in hun dagen en het gebrek aan zorg voor de zieken en de bejaarden. In Nederland is er op dat moment geen klooster dat gericht staat op de noden in de samenleving.
Dùs beginnen ze in 1835 ‘voor zichzelf ‘ in twee gehuurde kamers boven een bakker in de Keizerstraat met steun van hun ouders en van twee dominicanen: pater Raken en pater van Zeeland. Al in 1842 nemen onze zusters de zorg op zich voor het Steygerse Weeshuis. Het is het begin van een lange geschiedenis van zorg voor zieken en bejaarden. De zusters zetten zich in voor een hogere levensstandaard voor iedereen en lange jaren worden in onze huizen arme mensen kosteloos verzorgd tot hun dood. Er komen ziekenhuizen, ‘oude-lieden-huizen’ weeshuizen en een sanatorium.
Er wordt hard gewerkt en lange dagen gemaakt. De zusters zijn gegroeid en gesleten aan de dag-en-nacht zorg voor zieken en bejaarden, maar toch bewaren ze er de meest kostbare herinneringen aan.
‘Vertel aan de kinderen van de grote goedheid van God, en laten de kinderen het aan hun kinderen vertellen en hun kinderen aan het volgende geslacht.’
Joël 1,3
Zuster Catharina – Moeder Pinkers – is zèlf niet geschoold, maar ze ziet het grote belang in van onderwijs in haar dagen. Daarom beginnen zij en haar zus met vijftien meisjes, die ze handwerk- en tegelijk godsdienstles geven. Moeder Pinkers laat haar zusters studeren om bevoegde krachten voor het onderwijs te krijgen en wendt al haar invloed en energie aan om meisjes naar school te krijgen, zowel uit de kansloze als uit de gegoede milieus. In Schiedam wordt een ‘Normaalschool’ gestart, een opleiding tot onderwijzeres voor de jonge zusters.
In de honderdtachtig jaren daarna hebben talloze zusters onderwijs gegeven en kinderen opgevoed op alle soorten scholen en internaten.
Zowel in Nederland als op de Antillen lopen generaties vrouwen en mannen rond, die door de dominicanessen van Voorschoten zijn gevormd.
‘Gaat uit over alle landen tot zover als de wereld reikt. Verkondigt het evangelie, dat het alles wat leeft bereikt.’
naar Matteus 28, 19-20
In de loop van honderd jaar – van 1890 tot 1990 – hebben onze zusters op verschillende eilanden in de Caraïbische Zee gewerkt: St. Maarten, St. Eustatius, Saba, Aruba en kort op Curacao. De taal en het klimaat betekenen soms een barrière.
De eerste zusters, die naar de West reizen, nemen afscheid voor het leven. Eenmaal op hun bestemming wordt er grote vindingrijkheid van ze verwacht, omdat watervoorziening, elektriciteit en riolering nogal eens ontbreken.
In het begin van de twintigste eeuw nemen de zusters ook de ziekenverpleging, wijkverpleging en de bejaardenzorg op zich. Daarnaast zetten ze cursussen op in naaien en typen en maken zich verdienstelijk in jeugdwerk en parochies.
Al met al is de honderdjarige Antillen-geschiedenis een verhaal van pionieren en improviseren. Toch hebben de zusters wel degelijk oog voor dialoog en wederkerigheid. Zo vinden ze, dat ze niet alleen véél hebben gegeven, maar ook veel ontvangen van de mensen ter plaatse.
‘Wie onder u de grootste is, zal uw dienaar zijn…’
Er is een groep zusters, die in het grote verhaal van de congregatie niet onmiddellijk voorààn lopen. Toch zijn ze onmisbaar geweest voor heel de geschiedenis van de afgelopen honderd-tachtig jaar. Het zijn de mensen die dag-in dag-uit in keukens, refters, spreekkamers en wasserijen hebben gewerkt. Ze hebben er heel hun hart en talenten in gelegd, om het mogelijk te maken, dat het gemeenschapsleven soepel verliep en dat hun medezusters in het ziekenhuis of op school geen zorgen hoefden te hebben voor een schoon huis, goede maaltijden of gewassen en gestreken kleding. Meestal waren ze ’s morgens het eerst op om vaak onopgemerkt de noodzakelijke voorzieningen te treffen. In een modern bedrijf zouden ze ‘voorwaarden-scheppend’ worden genoemd. In onze congregatie hebben ze concreet vorm gegeven aan de eenheid in verscheidenheid.