ijn colleges thomistische wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam trokken grote aantallen studenten. Bernard Barendse was gegrepen door de vraag hoe denken, wil en geloof zich tot elkaar verhouden.
Dit portret maakt deel uit van de serie kopstukken op deze website.
Uit: Pasen bij nader inzien: ‘Daar gaan zij: de drie Deugden, geloof en liefde, de volwassenen, en tussen haar beiden in, kinderlijk onbevangen en enthousiast voorthuppelend, het zusje hoop. Zij is de kleinste en teerste, maar toch trekt zij de beide groten met zich mee, de prille Paasochtend in. En dan: een ontmoeting. Iemand.’
In het Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994) staat dit portret van M.M.G. Fase
Barendse, Bernardus Alphonsus Maria, (kloosternaam Christophorus), filosoof (Amsterdam 10-2-1906 – Nijmegen 11-3-1977). Zoon van Bernardus Barendse, hoofdagent van politie, en Anna Catharina Margaretha Kerkhoven.
Barendse kwam uit een vroom Rooms-katholiek milieu in Amsterdam, waar hij in het toenmalige nieuwe zuidwestelijke stadsdeel opgroeide en de lagere school bezocht. Sinds 1918 volgde hij de gymnasiumopleiding op het door de paters Dominicanen geleide Sint Dominicus-college te Nijmegen. Na het eindexamen trad Barendse in september 1924 toe tot de orde van de Dominicanen met een noviciaat te Huissen, het jaar daarop afgesloten met het afleggen van de tijdelijke religieuze geloften; hij nam toen de kloosternaam Christophorus aan.
Vanaf 1925 studeerde Barendse gedurende drie jaar aan het filosoficum van de orde te Zwolle. In 1928 legde hij de eeuwige geloften af en vertrok vervolgens voor een theologische studie naar Le Saulchoir, het Franse studiehuis van de orde in de buurt van het Belgische Doornik. Op 25 juli 1930 werd hij hier tot priester gewijd.
Twee jaar later, op 29 mei 1932, behaalde Barendse het licentiaatsexamen met een dissertatie ‘La notion de science pratique appliquée à la philosophie morale’, welk geschrift overigens schijnt te zijn zoekgeraakt.
Dat Barendse tot het laatst van zijn leven gewoon was naar zijn studiejaren in Le Saulchoir te verwijzen en nog in 1968 een boekje over Thomas van Aquino opdroeg aan Pierre Mandonnet, zijn leermeester aldaar, doet vermoeden dat hij zijn jaren bij de Franse Dominicanen als bijzonder vruchtbaar en aangenaam heeft ervaren.
Na terugkeer in Nederland werd Barendse aangesteld als docent bij het Zwolse filosoficum van zijn orde, waar hij tot 1951 – met onderbreking van de jaren 1933-1936, toen het filosoficum in Nijmegen was ondergebracht – de vakken logica, metafysica, kenleer en ethica onderwees. Aanvankelijk was zijn onderwijs geheel in de geest van de schoolse traditie waarin het neothomisme in de priesteropleiding werd onderricht.
In de jaren veertig kreeg zijn filosofieonderricht allengs een persoonlijker karakter. Een belangrijke stimulans daarbij was de invloed van de Leuvense hoogleraar en ordegenoot D.M. de Petter, die naast conceptuele kennis een plaats inruimde voor de intuïtie als kennisbron. Een grote rol in Barendses leven speelde ook zijn betrokkenheid bij het Tijdschrift voor Philosophie, waarvan hij vanaf de oprichting in 1939 tot aan zijn dood een der redacteuren was.
Voorlopig sluitstuk in de ontwikkeling van het denken van Barendse naar een meer speculatief-metafysische visie was zijn opzienbarende artikel ‘Over de graden in het zijn’ (in Tijdschrift voor Philosophie 11 (1949) 155-202).
De leiding van de Dominicanen zag in deze bijdrage een reden Barendse van zijn docerende functie in Zwolle te ontheffen en hem met een studieopdracht naar het studiehuis Le Saulchoir te zenden, dat inmiddels gevestigd was te Etiolles bij Parijs. Deze interventie van zijn oversten, die reeds langer ongerust waren over de richting die het denken van Barendse was ingeslagen, moet voor deze onbaatzuchtige intellectueel bijzonder pijnlijk zijn geweest.
Ondanks de weerstand van zijn orde werd Barendse op 16 augustus 1951 vanwege het Rooms-katholieke episcopaat benoemd tot bijzonder hoogleraar in de thomistische wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam, een ambt dat hij op 29 oktober van dat jaar aanvaardde met de rede Intellect en rede.
Hierin bracht hij onder meer tot uitdrukking dat de diepste kern van de mens zijn intellectualiteit is, die de menselijke wil, voor zover deze verder grijpt dan het verstand, kanaliseert. Barendse was aanvankelijk werkzaam binnen de faculteit der Godgeleerdheid, maar vanaf 1963 in de Centrale Interfaculteit. Hierbinnen kreeg hij in 1967 vanwege de Universiteit van Amsterdam ook nog een leeropdracht in de geschiedenis van de middeleeuwse wijsbegeerte.
Als hoogleraar ontwikkelde Barendse zich tot een vooraanstaand beoefenaar van het neothomisme in Nederland, wiens wekelijkse colleges studenten uit alle faculteiten trokken. Daarnaast organiseerde Barendse voor kleine groepjes oudere studenten bijeenkomsten bij hem thuis, gewijd aan de teksten van Thomas van Aquino of speciale onderwerpen, zoals de geschriften van de Franse wijsgeer Louis Lavelle (1883-1951). Aanvankelijk woonde hij in een klein convent van zijn orde in de Amsterdamse Honthorststraat, sinds 1961 tot zijn emeritaat op zichzelf, in een huis aan de Keizersgracht.
Het is niet overdreven te veronderstellen dat Barendse met zijn colleges en privatissima een belangrijke invloed heeft uitgeoefend op de intellectuele vorming van een kleine selecte groep – aanvankelijk vooral katholieke – studenten uit alle faculteiten van de Universiteit van Amsterdam.
Hij slaagde hierin zowel dank zij de inhoud van zijn lessen als door zijn habitus die liet zien wat filosoferen in feite inhield. Bovendien was Barendse een inspirerend docent, die nieuwe richtingen insloeg. Hij maakte zich steeds meer los van het eigenlijke, nogal kerkelijk georiënteerde neothomisme, dat juist in de jaren zestig met het verzwakken van kerkelijke bindingen aan betekenis ging verliezen.
De vraag naar de verhouding tussen geloof en rede bleef Barendse boeien en werd steeds opnieuw door hem gesteld. Een duidelijk voorbeeld hiervan is zijn kleine monografie Thomas van Aquino. Een geloof op zoek naar inzicht uit 1968, maar ook in verschillende van zijn kleinere geschriften kwam dit thema ter sprake.
Daarnaast bleef Barendse zich verdiepen in geloofskwesties en was hij in dit opzicht voor velen vertrouwensman in het overwegend niet-godsdienstige Amsterdamse universitaire milieu. Daar was hij onder de hoogleraren een geziene en bekende verschijning, wiens intellectualiteit buiten twijfel stond.
Toen Barendse in november 1973 afscheid nam van de universiteit gebeurde dat onder grote belangstelling. In zijn afscheidscollege ‘Terugblik en vooruitzicht’ stelde hij de vraag centraal, waartoe het denken leidt, met als conclusie dat wetenschap en filosofie het hunne kunnen bijdragen tot de redelijke beantwoording van echte levensvragen.
Na zijn emeritaat vestigde Barendse zich in de pastorie van de kathedrale Basiliek te Haarlem. Hij miste echter het intellectuele milieu van Amsterdam en merkte bij zichzelf dat hij het binnenkerkelijk milieu ontwend was. Ook zijn verhuizing naar het convent van de Dominicanen in Nijmegen bleek geen oplossing. Hier zou hij op 71-jarige leeftijd overlijden
Barendse was binnen de Rooms-katholieke stroming van het neothomisme een vooraanstaand verdediger en pionierend vernieuwer. Als persoonlijkheid was hij een bescheiden en aimabel man, die in brede kring gezag en vriendschap genoot. Daarenboven was hij priester en intellectueel pur sang, die de filosofie niet wenste te gebruiken als apologetisch instrument.
Volledige bibliografie in Zich door het leven heendenken. Keuze uit het werk van prof.dr. B.A.M. Barendse o.p. Onder red. van P.B. van den Biggelaar [e.a.] (Kampen, 1982) 246-249.