e 13e eeuwse dominicaan Thomas van Aquino is een monument geworden: een van de grote westerse filosofen en theologen en lange tijd een ijkpunt voor rechtzinnigheid. Onterecht, vindt Leo Oosterveen OP, die Thomas’ nieuwsgierigheid belicht.
door Leo Oosterveen o.p.
Een van de bekendste dominicanen is de 13de eeuwse theoloog en filosoof Thomas van Aquino (1225-1274). Komend uit een adellijk Italiaans geslacht sloot hij zich, zeer tegen de zin van zijn familie in (die wilde dat hij benedictijn zou worden) aan bij de toen nog jonge bedelorde van de dominicanen. Hij zou uitgroeien tot een van de grote westerse filosofen en theologen.
Aanvankelijk niet onomstreden, is hij in de latere kerk- en theologiegeschiedenis tot een monument geworden, en is zijn werk (onterecht) tot een systeem gemaakt dat als ijkpunt voor rechtzinnigheid is gaan gelden.
Thomas is dol op argumenteren. Zijn werken bestaan uit voortdurende afwegingen van argumenten pro en contra, zoals ondermeer blijkt uit zijn Summa theologiae. Wil je Thomas recht doen, dan moet je altijd openstaan voor nieuwe argumenten en nieuwe afwegingen maken. Alleen al daarom is het tegen de geest van Thomas om zijn denken tot een gesloten systeem te maken.
Thomas is dol op argumenteren
Met behulp van de in zijn tijd herontdekte en vertaalde geschriften van de Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v. Chr.) heeft Thomas het geloof willen doordenken en dat leverde nieuwe gezichtspunten op. Zijn leermeester en medebroeder Albertus de Grote (1206-1280) heeft hem op het grote belang van deze filosoof gewezen.
Thomas wil in het spoor van Aristoteles God doordenken in termen van het zijn. Het zijn is het meest algemene en tegelijkertijd meest pregnante begrip in Aristoteles’ filosofie. Van alle dingen kun je in elk geval zeggen, dat ze zijn. Alles deelt in het zijn, zij het telkens op specifieke wijze. Thomas borduurt erop voort. God is het hoogste, pure, meest volmaakte en voor ons onvoorstelbare zijn. Gods wezen en zijn zijn vallen samen. Bij schepselen is dat niet zo. Zij zijn maar op een beperkte wijze en moeten altijd nog worden wat ze kunnen zijn.
Schepping en God hebben het zijn gemeen, en alle schepselen participeren op eigen, eindige wijze aan het hoogste, goddelijke zijn. Daarom kunnen mensen vanuit hun beperkte zijn iets over God zeggen, iets dat ertoe doet. Thomas noemt dat analoog spreken: een spreken dat weliswaar treffend is, maar altijd ook weer tekortschiet en dus moet worden hernomen. Alleen Gods zijn, het hoogste zijn, is noodzakelijk van aard, omdat alleen God de laatste en definitieve oorzaak is van alle geschapen werkelijkheid. Voor Thomas is deze overtuiging een Godsbewijs, een denkweg naar God.
Door het denken van Aristoteles over onder meer zijn en oorzaak te integreren in de theologie wil Thomas zaken als God, schepping en eindigheid op een nieuwe wijze aan de orde stellen. Dit onverlet de Bijbelse heilsfeiten en de openbaring waar we wel rationeel over kunnen nadenken, maar die we uiteindelijk moeten aanvaarden en niet kunnen ‘bewijzen’. Docerend aan universiteiten en in studiekloosters binnen zijn orde, o.m. te Parijs, Napels en Orvieto, heeft hij heel veel commentaren op de bijbel geschreven en niet alleen wijsgerig-theologische arbeid geleverd.
Triomf van St. Thomas van Aquino, 'Doctor Angelicus'. Fresco van Andrea di Bonaiuto uit 1366, in de basiliek van Santa Maria Novella in Florence.
Bij alle vernieuwing is Thomas niettemin schatplichtig gebleven aan zijn voorgangers, met name Aurelius Augustinus (354-430). Thomas houdt vast aan het denkschema dat de schepping voortkomt uit God en naar hem terugkeert als haar doel. Maar anders dan zijn voorgangers en sommige van zijn tijdgenoten heeft Thomas meer oog voor het zelfstandige kenvermogen van de mens.
Met dat vermogen kan de mens de werkelijkheid begrijpen in al haar concreetheid en eigenheid. Kennis krijgen we niet (alleen) door goddelijke verlichting. Thomas ziet de mens bovendien als bezielde lichamelijkheid, dus niet als een ziel met een louter stoffelijk omhulsel. En tegen de begeerte kijkt hij nuchterder aan dan Augustinus, die haar vreesde als ondermijning van de wil. Thomas vindt de begeerte op zich niet verkeerd, als ze maar maat houdt.
Een beroemd adagium van Thomas is dat de genade de natuur niet opheft, maar vervolmaakt. De genade en openbaring bouwen voort op de schepping – die Thomas ziet als Gods voortdurende leiding en heilzame aanwezigheid in de wereld. Thomas is een scheppingsoptimist. En vanuit het goede van die schepping keren we uiteindelijk weer naar het goede, God, het hoogste geluk terug. Het inoefenen van de deugden, de moraal, dient er volgens Thomas toe dat we gelukkige(r) mensen worden.
Bovenstaande schets is heel summier, te summier. Thomas’ oeuvre is enorm (meer dan 7 miljoen woorden!) en gaat in zekere zin over alles. Maar Thomas wil niet alle toenmalige kennis aan de orde stellen. Hij is niet een encyclopedist, maar een theoloog die meent dat de hele werkelijkheid iets over God zegt, mits je bereid bent om die werkelijkheid onder het opzicht van God te beschouwen! Voor een theoloog als Thomas is daarom de hele menselijke werkelijkheid – niet alleen Schrift en traditie – relevant en in die zin vindplaats van God.
Thomas is een scheppingsoptimist
Thomas is ervan overtuigd dat er een wezenlijke relatie is tussen schepping en goddelijke werkelijkheid. De eerste deelt op beperkte wijze in het volmaakte zijn van de laatste. In de reformatie zal deze aanspraak op tegenstand stuiten, o.m. bij Maarten Luther (1483-1546) en later bij Karl Barth (1886-1968). Thomas zou te weinig aandacht schenken aan Gods absolute transcendentie en aan de afhankelijkheid van de schepping ten opzichte van Gods genade. Recent onderzoek heeft uitgewezen dat er niettemin een fundamentele overeenkomst bestaat tussen Thomas’ opvatting over de genade en die van de grote reformatoren.
Wel is het zo dat Thomas’ denken gekenmerkt wordt door een streven naar harmonie tussen geloof en rede, natuur en genade en de menselijke en de goddelijke werkelijkheid. Met een modern woord zou je kunnen zeggen dat volgens Thomas de menselijke werkelijkheid wezenlijk gerelateerd is aan de goddelijke, ook al heeft ze een relatieve zelfstandigheid.
Dit besef heeft doorgewerkt bij hedendaagse dominicaanse theologen, zoals Marie-Dominique Chenu (1895-1990), Edward Schillebeeckx (1914-2009) en Gustavo Gutierrez (1928-) die proberen aan te geven welke positieve, maar ook negatieve sociale, historische, culturele en existentiële bestaanservaringen Gods heil aan het licht brengen. Chenu, Schillebeeckx en Gutierrez denken historisch en contextueel. Dat kon Thomas nog niet als middeleeuws denker. Maar zijn denken over de relatie mens-God, natuur-genade en rede-geloof heeft deze moderne dominicaanse theologen beslist beïnvloed.
De triomferende Thomas, geflankeerd door Aristoteles en Plato. Door Benozzo Gozzoli (1470-1475) (Louvre).
Thomas’ theologische intentie vandaag de dag recht doen: hoe doe je dat? Door hem te bestuderen en zijn interpretatie van Aristoteles’ denken over zijn, natuur, oorzaak en God te ontleden? Toen ik theologie studeerde, in de jaren 70 van de vorige eeuw, zeiden nogal wat maatschappijkritische dominicanen, ikzelf incluis: vandaag de dag zou Thomas van Aquino in plaats van Aristoteles Karl Marx tot uitgangspunt nemen; in zijn denken komt immers de acuutheid van de sociaaleconomische situatie van de westerse samenleving en van haar onmenselijkheid het meest fundamenteel aan het licht.
In 2003 was ik bij een bijeenkomst van de filosofische studieleiders van de orde in Rome. Een doorgewinterde Amerikaanse thomist, de moraaltheoloog en -filosoof Benedict Ashley OP, zei toen dat, als we Thomas echt recht willen doen, we hem niet zozeer moeten reproduceren, maar als theologen werk moeten gaan maken van de implicaties van de nieuwste fysica en biologie: de kwantummechanica, de tweede wet van de thermodynamica en de neurobiologie. Dát zijn de frontlinies van de huidige menselijke kennis van de natuur!
De focus van de studie van de (menselijke) werkelijkheid verschuift kortom telkens en heeft oneindig vele aspecten. Alle kennis is historisch bepaald, beperkt, eindig en ziet uit naar de volgende stap. Maar in die eindige kennis licht niettemin steeds iets van Gods grootheid en heil op, want al die kennis levert, onder het opzicht van God, woorden op waarmee we God ter sprake kunnen brengen. Dat is Thomas’ diepste overtuiging.
Contempleren wordt: je richten op de hele menselijke werkelijkheid als vindplaats van God
Thomas heeft zich zijn leven lang uitgeput in het geven van woorden aan God, maar op 6 december 1273 valt hij ineens stil. Hij zegt dat hij niet meer verder kan en dat alles wat hij geschreven heeft, hem als stro voorkomt. Een paar maanden later sterft hij, op 7 maart 1274, nog geen 50 jaar oud, op weg naar het concilie van Lyon. Was het een burn out of een ervaring van iets veel belangrijkers dan hij ooit had uitgedacht en opgeschreven? Het moet een ervaring zijn geweest die alle theologische en wijsgerige redenering relativeert in het licht van Gods geheim.
Wat is de betekenis van Thomas voor de dominicaanse zending, waarover op dit moment in dominicaanse kring zoveel gesproken wordt? Dominicus stichtte zijn orde in 1216 met het oog op de prediking. Om het goed recht van de dominicanen en hun prediking te onderstrepen, zegt Thomas: “Verlichten is beter dan alleen zelf het licht te bezitten […], daarom is het beter aan anderen door te geven wat men heeft gecomtempleerd, dan alleen maar zelf te contempleren.”
Tegen de achtergrond van Thomas’ denken is hier niet alleen de verschuiving naar de overdracht en de verkondiging van belang. Ook de inhoud van de contemplatie zelf krijgt bij Thomas een aparte kleur. Contempleren wordt: je richten op de hele menselijke werkelijkheid als vindplaats van God. Voor de dominicaanse zending betekent dit dat concrete menselijke ervaringen, religieus, sociaal, politiek, niet bijkomstig zijn, maar een wezenlijke bron van openbaring kunnen zijn en daarmee uitdrukkelijk onderwerp van de verkondiging. Dit hoeft niet tot navelstaarderij te leiden, zolang we maar beseffen dat “God groter is dan ons hart” (1 Joh. 3,20) – en dan ons verstand, zou Thomas eraan toevoegen.
Opgedragen aan de herinnering van Theo Beemer (1927-2003), in leven lector moraaltheologie te Nijmegen, die mij Thomas leerde lezen.
Leo Oosterveen OP
Dit essay verscheen in het inmiddels opgeheven Dominicaanse tijdschrift Geloven Onderweg 2013-2.