a een intensieve speurtocht door de boeken die Edward Schillebeeckx (1914-2009) van aantekeningen voorzag, ging zijn voormalig assistent Ted Schoof o.p. dozen vol tijdschriften en aantekeningen door.
door Ted Schoof o.p.
Als ik er alleen maar aan denk, voel ik me al moe worden’, zo begroette me een leraar van Ampleforth-college, zo’n 40 kilometer boven York, op een tussenstop per fiets vanuit West-Yorkshire naar Hull en Nederland. Zijn uitspraak kwam meteen weer bij me op toen ik, na het doorzien van Schillebeeckx’ nagelaten boeken, een paar grote dozen voor me zag volgepropt met nagelaten tijdschriftnummers: ook die moest ik door mijn handen laten gaan om te bezien of Edward er inhoudelijk commentaar in had achtergelaten.
Mijn verwachting was: in héél veel ervan. Binnenkomende nummers bekeek hij meestal met pen in de hand, zelfs in aan hem voorgelegde brieven verschenen al gauw strepen en kruisen. En natuurlijk bevatte zijn post heel wat losse nummers: van de drie tijdschriften die hij, meestal met anderen, gesticht had (voor Geestelijk leven, voor Theologie en Concilium), maar ook van vele andere waarop hij geabonneerd was of die ongevraagd werden toegezonden: bv. Esprit, Orientierung, Lumière et vie, Kultuurleven, Schrift, Herder Korrespondenz, Cross Currents, Christianisme social, The Ecumenical Journal, Vie spirituelle.
Mijn opdracht voor het doorzien van die nummers was hetzelfde als wat ik eerder beschreef bij de boeken, maar wel wat eentoniger. Tijd om zijn commentaar te bezien was er nauwelijks en echte verrassingen bleven uit, ook al waren het er ontmoedigend veel. Met meer hoop stapte ik over op verhuisdozen met bij Edward gevonden geschreven, getypte of geprinte stukken.
Opzet voor een notitie voor enkele reformatorische collega's, geschreven op de achterkant van Concilium-briefpapier.
Ik had die zien inpakken en meenemen toen ik aan zijn vroegere bureau de overgebleven sporen van zijn jarenlange lezen probeerde te sorteren, en was dus niet verbaasd toen de dozen een zeer gemengde inhoud bleken te hebben. Naast flink bijgewerkte teksten vond ik ook netjes geprinte exemplaren (waaronder veel dubbele), en – niet te vergeten – vrij veel ‘misdrukken’, bv. van de liturgieboeken die hij op verzoek met zijn PC van muzieknoten had proberen te voorzien; wegdoen van overbodig geworden materiaal deed hij helaas maar nu en dan, en dan soms weer te veel.
Bij het ordenen van deze massa stond er dan ook altijd een flinke prullenmand in mijn buurt, want in zijn laatste jaren had hij zijn PC kennelijk ook benut om via velerlei kopieën te verzekeren dat er niets verloren zou gaan. En, significant genoeg, ook na het schiften van de vele doublures bleek er eigenlijk geen echt nieuwe langere bijdrage tussen te steken, behalve dan van aanzetten tot uiteindelijk niet afgekomen projecten, bv. de beoogde herschrijving van zijn sacramentenwerk (en daarvan dan wel weer veel!).
Inkorten was nu eenmaal niet zijn sterke kaart: zijn hoofd bleek tot het einde toe vol ideeën.
Ook een `derde prekenboek’ heeft hem nog lang bezig gehouden. Vooral de steeds verder uitdijende inleiding ervan probeerde hij telkens weer in te korten, maar tenslotte moest hij dit toch onvoltooid opgeven. Inkorten was nu eenmaal niet zijn sterke kaart: zijn hoofd bleek tot het einde toe vol ideeën. Toen die bundel Verhalen van een levende in 2015 verscheen, bleek dat de bijna 450 bladzijden aan lang niet alle bewaarde preken ruimte boden: ruim dertig waren er `overgebleven’, veelal afkomstig uit aparte vieringen van familie, medebroeders, vrienden of hemzelf.
Men vindt ze in het nagelaten materiaal `los’ tussen interventies bij promoties, eerdere door hemzelf bijgewerkte versies van publicaties, en velerlei lezingen en ‘woorden vooraf’, vertaald of niet.
Edward Schillebeeckx o.p. in zijn werkkamer. (Bron foto onbekend).
Het sorteerwerk leverde zeker enkele vondsten op. Van Edwards studie over ‘Mystiek in Gezelles gedichten’, onderdeel van Nijmeegse academische studiedagen, vond ik niet minder dan zes apart bewaarde versies, zonder twijfel welkom materiaal voor nader onderzoek; het eindresultaat vindt men nu in het ‘derde prekenboek’.
Een intrigerend stuk in het Engels, ‘God, the Livíng One’, met een thematiek die wat eenzaam staat tussen zijn vele studies rond Jezus, bleek na uitvoerig overleg een op verzoek gecomponeerde bijdrage – geïnspireerd op het slot van de juist verschenen vertaling van zijn ’tweede Jezusboek’, Christ – voor een lezing in het Cambridge van Wittgensteins taalfilosofie (en daarna publicatie in het tijdschrift New Blackfriars).
Een vraag `van buiten’ naar de oorsprong en achtergronden van Edwards uitdrukking `Extra mundum nulla salus’, zijn herformulering van de niet onomstreden uitspraak ‘Extra ecclesiam nulla salus’ en tot leidthema gemaakt in zijn derde en laatste `Jezusboek’, leidde tot een onverwachte conclusie: uitdrukkelijk kwam de uitdrukking pas voor in een Engelse lezing, waarvan helaas de eerste blz. ontbrak, maar die later bleek terug te gaan op een toespraak uit 1983 tot een groep pastores in Gent, en daarna verschenen is als `Spreken over God in een contekst van bevrijding’ (in Ts.v.Geest. Leven van 1984).
Schillebeeckx met koningin Beatrix bij de uitreiking van de Erasmusprijs in 1982.
Maar lang niet altijd werd duidelijk wat de datum, precieze titel of bestemming was van de nagelaten stukken, want je mocht al blij zijn als hij één van die gegevens noteerde. Dit bleek maar al te duidelijk bij een geschreven bijdrage die afkomstig was uit een lade van het bureau dat hij jarenlang gebruikte, ‘Waarom ik theoloog ben’.
Deze vindplaats suggereerde al dat het stuk voor hem een aparte betekenis had; de geschreven tekst is kennelijk ook met een zekere gespannenheid op papier gezet (en met, zelfs voor zijn doen, veel inlassen en correcties). Op grond van de inhoud en verwijzingen erin vermoedden enkele oude bekenden en medestanders dat er verband moest zijn met studiedagen over deze problematiek op de Nijmeegse faculteit tussen 1978 en 1979, waarin deelnemers zich ook persoonlijk moesten uitspreken.
Hij was gaan beseffen dat de realiteit van het heil te vinden is in de wereld en al wat daar gebeurt
Daar kwam bij dat Edward in de tweede helft van 1978 een (weinig toeschietelijke) `beoordeling’ had ontvangen van het antwoord dat hij met veel pijn en moeite had geschreven op vragen van de Vaticaanse geloofscongregatie, onderdeel van een al jaren eerder begonnen onderzoek naar de christologie in zijn recente boeken.
Nadere informatie uit een nieuwe bron maakte echter waarschijnlijker dat de zo openhartige ontboezeming zijn antwoord was op een vraag naar zijn persoonlijke keuze als theoloog door enkele reformatorische collega’s, aan wie hij, in de enerverende tijd tussen het afsluitende ‘gesprek’ met de congregatie en vóór de conclusie daarvan, verslag had uitgebracht.
Andere getuigenissen konden dit bevestigen: Edward bleek in de eerste dagen na het ‘gesprek’ gespannen en aangeslagen, en ook wat stil en teruggetrokken toen hij wat later verslag deed aan zijn Nijmeegse collega’s. Hij vroeg zich af of hij, gezien de inzet en sfeer van dat ‘gesprek’, terecht naar Rome was gekomen en wat hem nu te wachten stond.
In wat wij het ‘ladestuk’ zijn gaan noemen, staat dat hij ‘sinds dertien jaar’ was gaan twijfelen aan de gangbare theologische benadering, toegespitst op binnenkerkelijke ‘waarheden’, en was gaan beseffen dat ‘de realiteit van het heil [te vinden is] in de wereld‘ en al wat daar gebeurt, ook – zelfs vooral – in de politiek. De kerk, thema van zijn laatste ‘Jezusboek’ waar hij toen nog mee worstelde, noemt hij daarvan alleen het ‘bewuste teken’. Van deze gegroeide overtuiging voorziet hij ‘revolutionaire consequenties’ voor de traditionele, op de kerk geconcentreerde visie, maar vindt die omslag onontkoombaar, en schrikt er niet voor terug, ook al zou dat een veroordeling opleveren.
Edward Schillebeeckx tijdens het pastoraal concilie in Noordwijkerhout.
Intussen, zegt hij als afsluiting, ‘is zowel “wereld” als “kerk” het thema van al mijn reflecties’. Telt men, op zijn suggestie, dertien jaar terug vanaf deze uitspraak, dan belandt men in het jaar 1967, waarin van hem verschillende bijdragen ontstonden rond kerk en wereld, samengevat in wat hij tegen mij zijn ‘beste artikel’ noemde: `Het nieuwe Godsbeeld, secularisatie en politiek‘ (Ts.v.Theologie 1968 nr. 1). De `bijna koortsachtige aandrang’ waarmee hij bekende dit stuk geschreven te hebben, heeft hem daarna kennelijk niet meer losgelaten.
Bijna een jaar nadat Schillebeeckx zijn zo geladen bekentenis schreef, kreeg hij officieel te horen, zoals hij zelf schreef, dat hij alleen maar ‘niet veroordeeld’ was, ‘dat is alles’ (TvT 1980, p. 426). In het Vaticaanse ‘gesprek’ was hij al tot de overtuiging gekomen dat het de congregatie uiteindelijk ook bij hem ging, zoals bij o.m. Hans Küng, om zijn opvattingen over de kerk.
In 1982 kwam die verwachting uit toen het nieuw aangetreden hoofd van de congregatie, oud-medestrijder op Vaticanum II Joseph Ratzinger, een nieuwe procedure opende, nu over het ambt in de kerk. Het jaar erna nam Schillebeeckx afscheid van zijn leerstoel met een rede over ‘Theologisch geloofsverstaan anno 1983’, nu over het vak, minder over de persoon die het uitoefende, maar nog in hetzelfde jaar preciseerde hij wel, zoals gezegd, dat er geen heil is buiten de wereld.
De kerk op haar plaats zetten en tegelijk de plaats geven die haar toekomt
Nog zes jaar later – een Nederlands prelaat meende al dat we `van die pater uit Nijmegen’ wel niet veel meer zouden horen – verscheen eindelijk zijn `derde Jezusboek’. In zijn nalatenschap vindt men velerlei voorversies ervan en notities ervoor. In een uitvoerige dubbele inleiding klinken heel wat echo’s van zijn eerdere ontboezeming over zijn inzet als theoloog: kritisch kijkt hij terug naar de hoop van Vaticanum II en de kansen die de kerk daarna gemist had.
In de uiteindelijke versie is de herschreven slagzin `buiten de wereld geen heil’ uitgangspunt geworden, al heeft hij de omschrijving en strekking ervan ook iets gerelativeerd. Maar onomwonden stelt hij dat zijn nieuwe boek een broodnodig stuk ‘kerktheologie in mineur’ biedt, om ‘een gezond evenwicht’ te herstellen: de ‘kerk op haar plaats zetten’ en tegelijk ‘de plaats geven die haar toekomt’.
Het doorzien van Schillebeeckx’ nalatenschap is nog niet af. Wel is al duidelijk dat vanuit het Vaticaan nieuwe vragen over het laatste van de drie ‘Jezusboeken’ vooralsnog niet zijn binnengekomen.
Ted Schoof o.p.
Eerder verschenen: Edward Schillebeeckx’ nagelaten bibliotheek
*
Achtergrond:
Schillebeeckx’ erfenis: ruimte voor het andere
'Al heb ik intussen geleerd dat ook theologen eerst bij dichters te rade moeten gaan.' Slot van het ontwerp van Edward Schillebeeckx voor een toespraak over 'waarom ik theoloog ben'.