salmen zijn prachtig, maar ze kunnen ook schuren of pijn doen. De lekendominicanen delen er deze vasten ervaringen over. Wilma Schuring zong en las Psalm 109. 'Dit kan en mag je een ander toch niet toewensen?’
De antifoon begint nog aardig:
Als dank voor mijn vriendschap vervolging; en ik – mijn gebed was voor hen.
De psalm stond de afgelopen twee weken in het ochtendgebed in Zwolle tweemaal op het rooster. Samen met Anneke was ik voorzanger en eerlijk gezegd heb ik meerdere keren gedacht: ‘Wat ben ik eigenlijk aan het zingen? Het schuurt en het zet me in de weerstand; ik wil ervan wegkijken.’
Het is duidelijk dat de schrijver het moeilijk heeft:
22. Ik ben zo ellendig, zo arm Zo diep gewond in mijn hart
25 en ik ben anderen geworden tot spot Zij zien mij en schudden het hoofd
Maar eerder in de Psalm zongen wij:
10 Laat ze zwerven, zijn kinderen, als bedelaars Moeten schooien van honger en dorst
13 Laat zijn nakroost uitgeroeid worden Gedelgd, een geslacht verder, zijn naam
Als moeder snijdt me dat eigenlijk wel door de ziel. Dit kan en mag je een ander toch niet toewensen? Wat een weerstand voel ik van binnen.
De psalm moet je uiteraard lezen in de context van die tijd. De schrijver wordt vervolgd. Aanvankelijk bidt hij voor zijn vervolgers: ‘Ik bid voor hen, maar mijn liefde roept vijandschap op, ze vergelden goed met kwaad, woorden van haat zijn de dank voor mijn liefde.’
Als dit bidden niet helpt, dan zoekt hij Gods hulp; hij zoekt Gods wraak over zijn tegenstanders. Hij vraagt of God hen wil straffen, het leven wil bekorten, de zonden niet vergeven en hun bezit af te nemen. Tot slot vraagt de psalmist of God hemzelf (als gelovige) uiteindelijk wil verhogen, zodat zijn belagers beschaamd staan.
Als je de Bijbel leest, zou je tot de conclusie kunnen komen dat dit is wat God de gelovigen heeft beloofd. Het Oude Testament geeft niet aan of dit wel in dit leven gebeurt. In het Nieuwe Testament vindt de overwinning vaak plaats aan het einde, zoals in Openbaringen. Maar de overwinning gaat steeds van God uit en niet op commando van de mens.
Het zou wel duidelijk zijn, als alleen de gelovige wordt gezegend; direct loon naar werken. De wereld zou er erg zwart/wit van worden. Dan levert geloof wat op; wordt vanzelfsprekend, want je wordt er direct beter van. Het gaat dan ook niet meer over God, maar over de mens; direct krijgen wat hij wil.
Het is beter om maar niet te oordelen over de psalmist. Hoe vaak denken wij zelf iets slechts van de ander? En als je echt tussen de vijanden in leeft; zoals bijvoorbeeld in Syrië ? Is het dan niet menselijk om je vijanden dood te wensen? Er is dan immers weinig licht meer te zien.
Misschien keek de psalmist teveel naar het hier en nu. Maar ergens zit er ook iets in wat je kunt bewonderen. Ondanks alles bleef hij vertrouwen op God. Hij looft en klaagt tegelijkertijd. Hij blijft vertrouwen dat God hem helpen zal; al zijn de vragen die hij God stelt wellicht wat dubieus en wringt het bij mij aan alle kanten.
Ik vraag me af of ik zelf als het alleen maar moeilijk is, God nog zou kunnen loven. Zou ik dan niet eerder geneigd zijn de klaagzang aan te heffen, heb ik dan het vertrouwen in God nog?
Als ik door de tekst heen kan kijken/zingen en het met de intentie van vertrouwen in God kan blijven zien, dan zingt het toch wat makkelijker. Zingen met een andere intentie, het helpt mij kijken door de lagen in de psalm.
Bij Oosterhuis is Psalm 109 bijna net zo lastig. Toch staat daar een aantal passages in, waar de ommekeer komt.
Jij weet beter. Jij weet. Zeg iets, red me.
Bij jou is waarheid en zegen.
Jij zegent mij om de liefde
Die, in mij gezaaid, tot bloei komt
Dat ik zal geven Delen mijn leven Zonder bedenken.
Geef mijn rechterhand daadkracht Maak mijn linkerhand liefde.
Blaas een lied in mijn mond. Jij peilt mijn hart en jij kent mij. Jij weet. En ik weet van jou.
Het geeft mij vertrouwen, dat na haat en verdriet het gaat eindigen bij de liefde.
Als dank voor mijn vriendschap vervolging; en ik – mijn gebed was voor hen. Gij Jahwe, die mijn Heer zijt,sta mij bij, getrouw aan uw naam; Rijk is uw ontferming – behoud mij.
1 Blijf, God van mijn loflied, niet zwijgen;
2 Een muil van laagheid, van laster
staat tegen mij opengesperd:
met een leugentong spreekt men mij aan;
3 er zijn woorden van haat om mij heen,
als een vijand geld ik – onverdiend
4 Als dank voor mijn vriendschap vervolging;
en ik – mijn gebed was voor hen.
5 Kwaad voor goed betalen zij mij,
voor mijn genegenheid haat.
6 Breng een schurk tegen hem in het veld,
maak dat die zich als aanklager opstelt
7 en zijn rechtspraak loopt uit op een vonnis.
Gelde als zonde zelfs zijn gebed!
8 Dan zullen zijn dagen geteld zijn:
en dan krijgt een ander zijn ambt.
9 Laat zijn kinderen vaderloos worden,
Tot weduwe worden zijn vrouw;
10 Laat ze zwerven, zijn kinderen, als bedelaars
Moeten schooien van honger en dorst
11 laat de woekeraar azen op zijn have:
Al zijn werk –vreemden maken het buit.
12 En laat geen hem trouw blijven in vriendschap,
Geen omzien naar wie vaderloos zijn
13 Laat zijn nakroost uitgeroeid worden
Gedelgd, een geslacht verder, zijn naam
14 En laat wat zijn vaderen misdreven
De Heer in herinnering zijn,
Wat zijn moeder misdeed onuitwisbaar.
15 Laat dit steeds voor het oog van de Heer staan:
Dan snijdt Hij hun voortbestaan af.
16 Daar hem elke barmhartigheid ver was,
Daar hij veeleer de weerloze arme,
De wanhopige, joeg in de dood,
17 de vervloeking verkoos – en die sla hem –
De zegen verwierp – die ontga hem -,
18 daar hij zich met die vloek had ommanteld
– dat verkwikt hem als water van binnen,
Dat bekomt zijn botten als olie –
19 zij die vloek de dracht die hij moet dragen,
de riem die voorgoed hem omsnoert.
20 Lone zo de Heer mijn vervolgers;
en al wie mijn leven verwenst!
21 Gij aldus, Jahwe, die mijn Heer zijt,
sta mij bij, getrouw aan uw naam;
rijk is uw ontferming – behoud mij:
22. Ik ben zo ellendig, zo arm,
Zo diep gewond in mijn hart,
23 moet vergaan als een schaduw die neigt,
weggevaagd word ik als een sprinkhaan.
24 Van het vasten knikken mijn knieën,
mijn lijf is verschrompeld, verdord,
25 en ik ben anderen geworden tot spot:
zij zien mij en schudden het hoofd
26 Sta mij bij, mijn Heer en mijn God,
verlos mij krachtnes uw goedheid,
27 dat uw hand hierin wordt herkend:
Gijzelf, Heer, hebt het voltrokken.
28 Zij vervloeken – zegen geeft gij,
zij verheffen zich – worden vernederd.
Doch vreugde is het deel van uw knecht.
29 Minachting omgeeft mijn vervolgers,
in de mantel der schande gehuld.
30 Hoog wil ik loven de Heer,
Hem temidden der menigte prijzen:
31 want nevens de arme staat Hij,
om hem te verlossen uit de greep
van wie vonnis hadden gewezen.
Eer zij de heerlijkheid Gods:
Vader, Zoon en Heilige Geest.
Zo was het in den beginne,
zo zij het thans en voor immer;
tot in de eeuwen der eeuwen.
Amen
*
In deze vastentijd delen de leden van de Dominicaanse Lekengemeenschap Nederland bespiegelingen over psalmen die schuren of zeer doen. De DLN buigt zich dit jaar over het thema ‘Ontmoeting met het vreemde’.
Lees hier meer over de lekendominicanen.