anwezig zijn in en voor de wereld, en daar God op het spoor komen. Dat levensideaal van Albertus de Grote (1200-1280) is nog steeds actueel. Een ode aan een grote dominicaan, door Jozef Essing o.p.
Op een fresco van Rafaël, ‘De school van Athene’, staan ze prominent afgebeeld: de filosoof Plato in debat met collega Aristoteles.
Plato wijst naar boven: het aardse is slechts schaduw; laat het los en zoek het hogere. De mens is eigenlijk geestelijk; het lichaam houdt de ziel gevangen.
Aristoteles echter strekt zijn arm uit naar de aarde: dit is de werkelijkheid; al onze contacten lopen door het stoffelijke via onze zintuigen. Het aardse heeft een eigen waarde en bijdrage. En de ziel kan niet zonder het lichaam.
Nu was in de dertiende eeuw Aristoteles op de achtergrond geraakt, door een eeuwenlange traditie van ‘het aardse achterlaten en opstijgen naar het hemelse, naar God’.
Maar hij was kort tevoren herontdekt en doorgegeven door moslimgeleerden in Spanje. Voor hen was de natuur juist een kunstwerk waarin God zich als kunstenaar laat zien.
De ‘doctor universalis’, de universele geleerde, Justus van Gent (ca. 1475)
En toen kwam Albertus als ‘de huisbeheerder die oud én nieuw tevoorschijn haalt’: het aloude geloof doorgegeven in schriftuur en sacrament, én een nieuwe kijk op de wereld – nog wel via moslims in Spanje!
Albertus koos voor Aristoteles en zijn belangstelling voor de aarde en de natuur. De schepping is in zich principieel goed. Ook zij Is openbaring van God. Dit is niet tegen, maar volgens het Bijbelse geloof.
Vooreerst is de schepping de eerste taal waarin waarin God tot ons spreekt – volgens een psalm een ‘spreken zonder woorden, maar wel te verstaan’. Het Boek Wijsheid ziet de de vormen in de natuur als de werken van een kunstenaar.
Beschouwing van de natuur is voor Albertus een weg naar God. ‘Ook de nederigste dieren verdienen bestudering, om hun veelvoud aan vormen, om zo de kunstenaar te kunnen prijzen die deze geschapen heeft, want in de kunst van het geschapene toont zich de kunst van de Schepper.’
‘En heeft Gods scheppend Woord zich zich niet juist toegekeerd naar de schepping, is Hij niet afgedaald naar de aarde om “vlees te worden”: een mens die voelt en tast, die aanraakt en zich laat aanraken?’
Albertus was een man van geloof én van vorsend onderzoek, ongelooflijk nieuwsgierig hoe alles in elkaar stak en met elkaar in verband stond. Hij spreekt verrassend nieuw en modern over natuur en schepping:
‘Het is interessant te zien’, zo schrijft hij, ‘hoe God door zijn wonderen zijn natuurwetten doorbreekt. Maar nog interessanter is het te onderzoeken welke patronen God in zijn natuur heeft neergelegd.’
God toont zich niet zozeer door spectaculair van buiten af in te grijpen, maar in het wonder dat de mensen, de dieren, de planten en de stenen zelf zijn.
Hoe nieuw dat was vertelt ons het volgende verhaal. Hij kwam in een streek waar enkele waterputten stonden die stonken. De bevolking meende geuren uit de hel te ruiken; en dat de duivel in de put huisde. Albertus vroeg om een emmer, haalde wat water naar boven, rook er even aan en zei toen nuchter: ‘Dit is moerasgas’. Dat had hij ook geroken toen hij als jongetje speelde aan de rand van het veen.
Op reis observeerde hij aandachtig hoe in de natuur gesteenten gevormd zijn. Hij gaf een boek uit over soorten planten en een over soorten dieren. Maar hij gaf ook praktisch raad aan boeren, over groenteteelt en veefokkerij.
Standbeeld van Albertus, patroon van de natuurwetenschappers, bij de Universiteit van Keulen.
Hij was een van de eersten die dacht aan klimaatregeling voor planten achter glas, beschut door een muur en onder een dak.
Het verhaal gaat dat hij in hartje winter te Utrecht een Hollandse vorst ontvangen heeft in een tuin waarin het volop lente was; en dat het hem toen geen moeite meer kostte om van de vorst een stuk grond te krijgen voor een klooster van dominicanen!
Wat Albertus deed was in de ogen van zijn tijdgenoten toveren. Vandaar dat hij behalve Magnus – de grote -, ook Magus genoemd werd – de magiër.
Doctor universalis was hij, niet enkel om zijn kennis van al wat te weten viel, maar vooral omdat hij lette op de samenhang, op het geheel, de universitas.
Wetenschappen staan niet op zichzelf, vormen samen een universiteit. Dit is heel actueel voor onze tijd, waarin ze los van elkaar raakten. De techniek ging zeggen: ‘Wat kan moet kunnen!’, los van de ethiek: de vraag of dit wel kan.
Doctor universalis was Albertus nog om een andere reden. Zijn wijsheid zag niet enkel samenhang in de natuur, maar wist ook verbinding tussen de mensen te bevorderen.
Als provinciaal gaf hij leiding aan zijn medebroeders-predikers; als een ‘rijdende rechter’ bemiddelde hij tussen de bisschop en de burgers van Keulen.
Meester Eckhart heeft van hem geleerd, dat niet de contemplatieve Maria maar de bezige Martha het voorbeeld van de echte mysticus is. ‘Contemplativus in actione’ was hij, een contemplatief midden in intense activiteit,
‘aanwezig zijn voor God’ en ‘aanwezig zijn voor de wereld’ waren één bij hem.
Niet enkel de natuur met bomen, dieren en mineralen was voor hem Gods domein, maar ook onze samenleving met ‘goede en slechte vissen’, zoals het evangelie zegt. Ook daar is God voor Albertus scheppend aanwezig. Nog steeds, niet enkel in het begin.
Jozef Essing o.p.
Vanuit die spiritualiteit is Albertus rond gegaan – en niets uit de weg gegaan. Dat is ook voor ons een actueel ideaal: aanwezig zijn in en voor de wereld en daar God, die nog steeds scheppend bezig is, op het spoor komen.
*
Gebaseerd op een preek van Jozef Essing o.p. in Utrecht, november 2017
Meer verhalen over dominicaanse kopstukken uit het verleden staan hier. Mis je er een? Klim in de pen en schrijf de redactie!