en edelsteen van slechts tien bladzijden’, zo roemt dominicaan Hans Rutten het artikel van Guus Bary in het laatste nummer van het Tijdschrift voor Nederlandse kerkgeschiedenis over de eerste vier eeuwen van de Orde in Nederland. Een aanbeveling.
door Hans Rutten o.p.
Het ontrafelen van familiegeschiedenis en familiegeheimen is een geliefde bezigheid voor menigeen. Populaire tv-programma’s als ‘DNA-Onbekend’ dragen daar aan bij. Het verborgen verlangen om misschien ergens een spraakmakend familielid te vinden of blauwig bloed door de aderen, maakt het extra spannend.
Als religieuzen hebben we strikt genomen geen dominicaanse vaders en moeders. Dat wil zeggen, we voeden elkaar natuurlijk wel op, zoals gezinsleden, en kunnen ons daardoor toch sterk met elkaar en voorgangers verbonden voelen. De verhalen en anekdotes van oudere medebroeders over hun ‘vaders’ worden met graagte herhaald en slijpen zo in bij de generaties.
Guus Bary, historicus
Wat betreft de vroegste geschiedenis van onze familie, de Nederlandse Provincie der Predikbroeders, is het Guus Bary gelukt om zijn onderzoek, waaraan hij al zo’n drie jaar intensief werkt, bij te slijpen tot een prachtige edelsteen van slechts tien bladzijden in het laatste nummer van het Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis.
Op deze site konden we hem de afgelopen jaren daarin op de voet volgen via de artikelen ‘Teutonia’ op weg naar 800 jaar dominicanen; Vijf eeuwen Nederlandse provincie en Boeksignalement: middeleeuwse dominicanen.
De kracht van zijn stuk is, hoe dominicaans, de synthese. Zo hebben we bijvoorbeeld allemaal wel gehoord van de Hollandse Congregatie, maar weinigen zullen de detailstudie van De Meyer uit 1946 erop na hebben gelezen. Guus laat kort en goed zien welke plaats deze organisatie (en bijvoorbeeld ook de zogeheten ‘nationes’) innam tussen de provincies van de orde. Om niet meer te vergeten.
Daardoor besefte ik dat de Nederlandse provincie is begonnen met allemaal kloosters uit deze voormalige observante hervormingsbeweging, met nadruk op precieze navolging van koorgebed, armoedebeleving, studie en tucht.
Geschiedenis bedrijven is volgens Foucault ook je eigen tijd analyseren. Leggen we dan de studie van Monteiro hiernaast, dan komt de gedachte op dat Nederlandse dominicanen met hun relatieve liberalisme van na Vaticanum II genealogisch misschien eerder te typeren zijn als ‘ondeugende ooms’ dan als typische dragers van een familietrek.
Een dergelijk gedachte-experiment zou ook het gesprek tussen de huidige oudere generatie en de nieuwe in een ander licht kunnen zetten.
Je merkt dat Guus zich moeite heeft getroost waar nodig tot de historische documenten zelf terug te gaan. Daardoor kan hij de ontwikkeling van de provincie zichtbaar maken als een doorlopende en heldere lijn, vanaf de officiële goedkeuring van de eerste stichting in 1232 (Utrecht) tot de laatste gedwongen sluiting (Groningen 1594), waarbij alleen Den Bosch en Maastricht standhouden tot in de 17e en zelfs 18e eeuw.
Hij laat zien waarom kloosters in een bepaalde plaats werden gesticht en dat vóór stichting en na sluiting verschillende dominicanen als eenlingen in ons land leefden, voorbereidingen treffend dan wel overlevend. Ook is hij kort nagegaan hoe de groepen dominicanessen op het grondgebied van de lage landen bij de nieuwe provincie betrokken werden.
De Kloosterkerk in Den Haag was tot 1575 dominicaans
Opmerkelijk is hoe snel in de eerste eeuw na stichting al tien kloosters alhier ontstonden, in de hele 14e eeuw erna nog slechts drie. Zoals Guus zelf terecht opmerkt, moet echter de geschiedenis van het leven in die kloosters en provincie nog grotendeels geschreven worden.
We komen via het artikel van Guus zelfs op het spoor van ‘religieus blauw bloed’ in onze Nederlandse dominicaanse aderen. De kloosters in Nederland behoorden van 1232 tot 1303 tot het Duitse deel van het Romeinse Rijk, de ordesprovincie Teutonia. Deze werd in 1303 gesplitst in Teutonia en Saxonia dat onder andere de Noord-Nederlandse vestigingen omvatte.
Eerste provinciaal van Saxonia werd in 1303 Meister Eckhart (in 1310 ook voorgedragen voor Teutonia). Hij stichtte in die hoedanigheid onder andere ons klooster in Groningen. De Nederlandse provincie is in 1515 voornamelijk ontstaan uit een gedeelte van Saxonia en Teutonia. René Dinklo heeft aldus een illustere voorvader.
Guus Bary heeft een handzaam, toegankelijk en degelijk beknopt historisch raamwerk opgesteld over het verloop van de eerste vier eeuwen van de Nederlandse provincie. Voor wie dit in zijn kast wil hebben; het tijdschriftnummer is voor 5 euro te bestellen bij het secretariaat van het TNK (kerkgeschiedenis@gmail.com). Aan het slot belooft Guus dat hij een vergelijkbaar artikel zal schrijven over de laatste vier eeuwen, te verschijnen in hetzelfde tijdschrift.
En voor wie daaraan nog geen genoeg heeft. In de op deze site voorgestelde Duitse bundel met historische stukken over de orde (LINK) neemt Guus dezelfde periode nog eens onder de loep (in het Duits). Perspectief is dan de redactie van het door hem in Rome herontdekte exemplaar van de stichtingsbul uit 1515 en de meer sociaal-politieke geschiedenis van het Duitse rijk.
Zie ook: Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis