06 Mei 2016

'Ik ben met de praktijk meegegroeid'

Ga naar overzicht

Deel op:

iet Magnin (1939) begon als broeder en vond op Curaçao zijn roeping als doener én priester-pastor. 'Alles ging toen voor mij open.’ In 2000 werd hij gewijd.

Ben Vocking en Wil Vermeulen interviewden hem voor het papieren Bulletin van de provincie. Een samenvatting.

Piet Magnin o.p.

Piet, waarom ben je dominicaan geworden?

‘Dat is enerzijds een zeer gemakkelijke, anderzijds een onbegrijpelijke vraag.

Allereerst woonde ik in Rotterdam, met aan de ene kant de dominicaanse parochie van de Provenier en aan de andere kant de zusters dominicanessen van Walenburg. Ik heb daar zelfs ook twee tantes gehad, van wie er een jarenlang op Aruba heeft gewerkt.

Bij ons thuis kwamen wel eens paters en zij kwamen ook op school. Ik kan mij Sjef Engering herinneren, hij was dé man in de parochie, vooral bij de jeugd en jongelui, hij organiseerde levende kerststallen en alle mogelijke missie-tentoonstellingen en missieprocessies. Dat vonden wij prachtig. Zo is het me aangewaaid.’

Waarom werd je broeder?

‘Ik had eigenlijk geen zin in de priesteropleiding, ik was geen studiebol. Ik ben nooit misdienaar geweest en heb dus nooit op het altaar gestaan. Ik werd aangenomen in Huissen, waar een soort juvenaat was, met ongeveer twaalf jongens die naar de ambachtsschool gingen. Ik was daar al mee klaar en wilde etaleur worden, Rotterdam had mooie etalages. Maar ik werd bij een schilder in Huissen geplaatst. Na drie maanden kwam de intrede. Wij waren met z’n zevenen, waar ik uiteindelijk alleen van overbleef.’

Kregen jullie toen het habijt?

‘Nee, je moest eerst een half jaar als postulant meelopen, dan werd je nog eens gepolst of het wel iets voor je was. We kregen een keer per week geestelijke lezing en we moesten hard werken. Af en toe kwam Cools ons het Oude Testament uitleggen, later kwam Piet Struik kerklatijn geven, vanwege het zingen in het koor. Dat was alles, je had niet veel. We werden beziggehouden in de meditatie met de boeken van Marmion. Als je de tekst niet begreep, zeiden ze: dan moet je maar doorlezen.’

Wat voor werk had je dan?

‘Ik kwam op de kamers en dat heette kamerheer. Iedere morgen moesten wij de gang doen en al die kamers van de paters. Er waren ’s ochtends drie sessies Missen, om 6 uur en half 7 en half 8. Wij moesten de Missen dienen van 6 uur, en om half 7 konden wij dan aan het werk. Als dat klaar was, konden wij gaan ontbijten en dan begon onze taak: de kamers schoonmaken, er moest van alles gebeuren.

Na een half jaar postulaat was het de dag van de inkleding, op 18 maart. Het was een emotionele plechtigheid, heel indrukwekkend. Toen begon ons noviciaat. Wij hadden als broeders nog een zwart scapulier en een zwarte capuce.’

Piet met zijn ouders, na de inkleding als broeder.

Hoe was dat noviciaat?

‘Heel veel bidden. Om 12 uur moesten wij, de broeders, naar de kapel om gewetensonderzoek te houden. Wij deden dat vanuit een boekje van pater Optapus o.f.m., genaamd Ken u zelf. Vanuit dat boekje moest je je afvragen: wat is er gaande, wat heb je goed gedaan, wat niet? ’s Middags moest je geestelijke lezing houden en baden we het rozenhoedje, ’s avonds moesten wij bij de completen zijn, waarna een half uur meditatie.

Er was veel werk te doen. Er waren toen zo’n twintig broeders, dertig paters en een vijftigtal fraters die nog met hun theologie bezig waren in het Albertinum, samen met zo’n honderd man. Er moest gekookt worden, de kachel moest gestookt, er moest schoongemaakt worden, er was ook een ziekenafdeling, en dat werd allemaal verzorgd door de broeders.

Wij wisten niet beter. Wij waren daarvoor. Wij kregen te horen: jullie doen uitstekend werk, zodat de priesters zich aan hun studie en apostolaat kunnen wijden.

Maar na vijf jaar Albertinum wilde ik ook wel eens ergens anders heen. Op een gegeven moment kwam Frans van Waesberge bij me met de vraag of ik naar Venlo wilde. Daar heb ik drie jaar gewoond. Het was een bevrijding om daar eens jezelf te kunnen zijn. Ik was er koster en portier en heb de boel in het huishouden moeten regelen. Het was een leuke tijd en ’s avonds konden we ongestoord nog een pilsje in de stad gaan drinken.

Helaas was dat maar van korte duur, want er kwam een nieuwe prior. Hij bemoeide zich overal mee en was dictatoriaal. Ik vond hem een onaangename man. Sorry, dat ik dat nu nog moet zeggen.

Ik heb serieus overwogen uit te treden en ben bij de provinciaal mijn hart gaan luchten. Frans van Waesberge bood me aan om naar Curaçao te gaan, ik mocht terugkomen als het me niet zou bevallen. Dat ben ik heel enthousiast gaan doen. Samen met Gerard Zegers zorgde ik voor het koken, de was en het schoonmaken op een juvenaat met zo’n twintig jongens. Maar daar was ik niet voor naar Curaçao gekomen. Ze hebben iemand aangenomen en toen konden wij de jongens begeleiden.

Even terug in Willemstad.

Na drie jaar woonde ik een periode in Zwolle, daarna ben ik toch weer overgehaald om terug te gaan naar Curaçao. Daar heb ik twintig jaar gewerkt in het Catechetisch Centrum. We maakten projecten, stencilden bij het leven en probeerden een nieuwe religieuze sfeer op de scholen te brengen.

Op alle scholen werd toen nog de methode Met Brandend Hart gebruikt, maar inmiddels kwam ook de bevrijdingstheologie op. Van meerdere kanten kwam er een enorme kritiek, ook sommige confraters konden er niet mee omgaan. Maar ik heb er met plezier meegedaan aan de vernieuwing en heb me daar happy gevoeld. Ik heb er ook lange tijd alle economische zaken gedaan, dat was ook leuk.

Langzamerhand kwamen er ook priesters uit Colombia, de Filippijnen en Polen. Zij zaten op een ander spoor. Pastoraal ging dat wel, maar er waren duidelijke verschillen van aanpak. Wij bleven als dominicanen toch een aparte groep vormen. Ook onderling werd er soms flink gemopperd, maar daar staan we bekend om!’

Veranderde er iets voor de broeders?

‘Ook wij mochten het volledige witte habijt gaan dragen. Er werden cursussen georganiseerd voor pastorale werkers, ook theologie. Ook leken kregen een rol bij vieringen en begrafenissen. Zo kwam bij mij de idee op om diaken te worden. Ik voelde: daar kan ik iets wezen waar ik gelukkig mee ben. Alles ging toen voor mij open.

Piet Magnin en Toine Frehe bij het afscheid van Curacao, in 2009.

Ik ben diaken geworden, studeerde, werkte – het was een drukke tijd. Ik heb veel steun gehad van de confraters. Toen kwam de parochie van Santa Ana in Willemstad zonder pastoor te zitten. De mensen begonnen te vragen of ik hun voorganger kon worden. Daar ben ik over gaan praten en uiteindelijk ben ik in 2000 gewijd en heb ik de parochie overgenomen. Nog dagelijks denk ik daaraan. Ik voel mij hier in het klooster van de dominicanessen van Voorschoten uitstekend, maar dat mis ik nog wel een beetje.’

Dus eigenlijk gaan we terug naar het begin. Je roeping was toch deze.

‘Ik denk wel eens dat ik vanaf het begin te weinig uitgedaagd ben. Als je maar zorgde dat het draaide in het Albertinum, dan ging het goed. Op Curaçao hoorde ik er helemaal bij.

In april 2009 kwamen we terug uit Curaçao, en in mei hadden we kapittel. Toen werd Ben Vocking herkozen als provinciaal overste, en kozen ze mij als co-provinciaal. Ik vond dat vererenswaardig, maar het is niet mijn leukste tijd geweest. Wel leerde ik na al die jaren op Curacao de provincie een stuk beter kennen.’

Maart 2013: Piet Magnin wordt geprezen door de zojuist tot provinciaal overste gekozen René Dinklo (midden). Ben Vocking (rechts) kijkt instemmend toe.

Ben Vocking o.p. en Wil Vermeulen o.p.

*

Eerder verschenen in deze serie gesprekken:
Joop Schaeffer
Harry Penninx
Jan Wenting
Gijs Goes
Herman Scholten
Kees Brakkee
Jacques van der Lee
Jan Boks
Gerard Oostvogel
Bert Robben
Rinus van Es
Jan Nieuwenhuis
Leo Oosterveen
Toine Frehe
Antoon Boks
Jos Oorsprong
Tiemen Brouwer
Peter Wols
Gerard Braks
Jan Bouman