p class="p1">Hoe en waar verlangt een mens naar God? Deze advent doet Stefan Mangnus o.p. een verrassende ontdekking in een Duitse stationshal.
Stefan Mangnus is een Nederlandse dominicaan die in Engeland studeert.
Het gebeurt op een avond in 2013. In een bijna lege stationshal, ergens in Duitsland, staat een groepje jonge kerels: t-shirts, spijkerbroeken, modieuze baardjes, eentje met een paar bierflesjes in zijn handen. Om hen heen haasten enkele reizigers zich het station in en uit, doet de stationsomroeper een onverstaanbare aankondiging en arriveren en vertrekken de laatste treinen. Tot zo ver niets bijzonders.
Maar dan gebeurt het wonder. De mannen beginnen te zingen, en plotseling is de stationshal gevuld met muziek, alsof de tijd stopt en niets er nog toe doet behalve deze melodie vol verlangen, deze aangrijpende harmonieën, deze bas die het hart verwarmt. Mensen stoppen om te luisteren, verrast door de schoonheid van muziek.
Ik vermoed dat niet veel van de voorbijgangers op dat station de woorden hebben verstaan die gezongen werden. Wat zij hoorden was een 13e-eeuwse hymne uit IJsland, genaamd Heyr himna smiður, &Hoor, smid van de hemelen’. Het is een prachtig gedicht. Dit is de eerste strofe:
Hoor, smid van de hemelen
naar wat de dichter vraagt.
In uw nog kleine stem
wees mij genadig.
U roep ik aan
want u hebt mij geschapen.
Ik ben uw knecht
U bent mijn Heer.
Het is een gebed om inspiratie. De scheppende dichter vraagt om de genade van de Schepper, de mens die woorden smeedt vraagt de smid van de hemelen om vonken inspiratie. Maar er is nog een opmerkelijk beeld in deze strofe. De dichter bidt: &In uw nog kleine stem, wees mij genadig’. Waarom heeft de Schepper een 'nog kleine stem’? Zou het kunnen dat deze 'nog kleine stem’ de stem is van een kind, wellicht die van een kindje in een kribbe?
De dichter bidt een tweede strofe:
God, ik roep u aan
genees mij.
Denk aan mij, vredevorst,
U heb ik zo nodig.
Verjaag, o zonnekoning
genereus en groot,
elk menselijk verdriet
uit de stad van mijn hart.
De dichter vindt nieuwe woorden om God mee aan te spreken: Vredevorst, zonnekoning. Die 'vredevorst’ komt zo uit de Bijbel geschreden. De profeet Jesaja dichtte al over een kind dat voor ons geboren wordt, een zoon die genoemd wordt: &Wonder van beleid, goddelijke held, vader voor eeuwig, vredevorst’ (Jes 9,5).
In navolging van Jesaja gebruikt onze middeleeuwse dichter titels vol verwondering en eerbied voor dit kind met zijn 'nog kleine stem’. Het is tot dit kind dat hij bidt &om elk menselijk verdriet uit de stad van mijn hart’ te verjagen, het is dit kind van wie de redding van de wereld afhangt.
Het is het geheim van Kerstmis dat Gods Almacht aan ons verschijnt in de kwetsbaarheid van een pasgeborene, dat Gods overstromende vrijgevigheid naar ons toe komt in een hulpbehoevend kindje. Te midden van ons dagelijks leven wordt God aanwezig, te midden van de geluiden van een station, in de schoonheid van muziek, kun je de stilte horen waarin God woont.
Vanaf morgen zullen in onze kerken de O-antifonen weer gezongen worden, met de zeven titels voor Christus die ons naar Kerstmis leiden. Het zijn titels vol verlangen, het hoogtepunt van de advent. Ze drukken uit dat we op onze pelgrimstocht door het leven verlangen naar een Redder, naar iemand die in ons hart komt wonen en ons naar het geluk brengt.
Ik kijk er ieder jaar weer naar uit om ze te horen. Maar dit jaar, deze advent, is aan mijn wachten op Christus woorden gegeven door een IJslandse dichter uit de 13e eeuw, heeft mijn verlangen naar God een melodie gekregen door een groepje jonge mannen op een Duits station. Met hen zing ik de derde strofe:
Waak over mij, milde God,
U heb ik zo nodig
op echt ieder ogenblik
in deze wijde mensenwereld.
Zoon van de maagd,
zend me goede inzichten.
Alle hulp komt van U
in de diepte van mijn hart.
Stefan Mangnus O.P.