erder dit jaar repatrieerde pater Carel Spruijt, na 53 jaar in Zuid-Afrika. Hij is de laatste van de tientallen dominicanen die daar sinds 1932 woonden en werkten. Een welkom terug-gesprek met de hekkesluiter.
Carel Spruijt o.p.
Hij is monter, maar dat is hij eigenlijk zijn hele leven al. ‘Ik ben niet zo van het sombere’, zegt hij. Carel Spruijt (1932) is goed te spreken over zijn nieuwe woonplek in Huize Bijdorp, het moederhuis van de dominicanessen van Voorschoten, waar ook vijf oudere dominicanen wonen. Spruijt kan er meedoen met het ritme van de gebeden én, voor hem heel belangrijk: het ritme van het samen koffie en thee drinken. ‘Het is hier echt een gezellig huis’, zegt hij.
Zijn 53 jaren in Zuid-Afrika kwamen afgelopen voorjaar tot een natuurlijk einde. ‘Ik groeide er naar toe’, zegt hij. ‘Toen ik 80 werd stopte ik als pastor van de parochie, maar ik had nog genoeg energie om nog twee jaar les te geven op school. Toch merkte ik ook dat ik ouder word. Het was tijd om terug te gaan naar Nederland, naar mijn familie en de Nederlandse dominicaanse familie.’
In 1961 arriveerde Spruijt in het stadje Welkom in Vrijstaat. Er woonden toen 24 Nederlandse broeders en de Nederlandse dominicaan en bisschop Gerard van Velzen in deze provincie. ‘Ik kwam in een stukje Nederland’, vertelt Spruijt. ‘Maar toen ik dit jaar Welkom verliet, leefde ik met broeders uit Malawi, Zuid-Afrika, Zimbabwe en Lesotho in een stad van meer dan 200.000 inwoners.’
Spruijt begon met acht maanden in Lesotho, waar hij paard leerde rijden en ook de taal en cultuur van de zwarte bevolking van Vrijstaat . Daarna werd hij pastor van een zwarte parochie in Kroonstad. ‘Het waren warme, eenvoudige mensen, zonder pretenties’, zei hij. ‘Ik voelde me er zeer thuis. Toen ik in 1968 naar de blanke parochie werd gestuurd, was ik daar helemaal niet blij mee.’
Ook in Zuid-Afrika drong de culturele en kerkelijke revolutie van eind jaren zestig door. Veel broeders traden uit en de Nederlandse bisschop Van Velzen voerde een progressief beleid. ‘Het betekende allereerst veel voor de liturgie. Voorgaan in de landstaal, met het gezicht naar de mensen… Dat laatste vond ik nog het lastigste. Maar het betekende vooral dat we leken gingen betrekken bij het kerkelijk werk. We moesten ze trainen.’
De stroom Nederlandse broeders droogde op, ook in Zuid-Afrika. De Nederlandse en Engelse dominicanen gingen samenwerken en Spruijt werd in 1980 overgeplaatst naar Springs, bij Johannesburg, vroeger een Engelse parochie. En in 1992 kozen de broeders Spruijt tot vicaris, de overste van de Zuid-Afrikaanse dominicanen.
Zuid-Afrikanen in de rij om te mogen stemmen, op 27 april 1994.
De afschaffing van Apartheid, in 1994, viel in zijn bestuursperiode. Hoe dat was? Spruijt staakt zijn woordenstroom en slaakt een diepe, intense zucht, en zwijgt even.
‘Het was zo’n opluchting’, zegt hij dan. ‘Apartheid was een onchristelijk, onmenselijk systeem. Het was rechteloos. Dat wij ook onder de zwarte bevolking werkten werd met tegenzin toegelaten. Maar het is vreemd om met priesters in een huis te leven waarvan de een alleen voor de blanken en de ander alleen voor de zwarten mocht zorgen. En weet je dat de zwarte vrouw die voor ons kookte niet eens in huis mocht blijven? En dat wij ook geen zwarte novicen mochten hebben? Dat je opgepakt kon worden als politieke gevangene zonder veel rechten?’
Na de vreugde van de democratisering maakte Carel Spruijt ook de langzame wording van het nieuwe Zuid-Afrika mee. ‘Er is veel veranderd. Maar nog steeds wonen de meeste zwarten in de townships en zijn de meeste leidinggevende functies in handen van blanken. En in de kerk was op zondag eenderde van de bezoekers van de “blanke” dienst zwart. En na die viering was er nog één met een zwarte medebroeder, een viering met veel zang en dans, die doorgaans wel 2,5 uur duurde!’
Het is overigens onzin om het over ‘zwart’ en ‘blank’ te hebben, benadrukt Spruijt. ‘De zwarten hebben al acht taal- en cultuurgroepen, de blanken bestaan uit Afrikaners, Engelsen, Portugezen, Duitsers… En dan zijn er nog de kleurlingen, mensen met Aziatische wortels.’
Ondanks de kakofonie aan politieke gebeurtenissen en culturen heeft Carel Spruijt zich fijn gevoeld in Zuid-Afrika. ‘Ik ben heel blij dat ik mezelf zo goed kwijt kon in mijn apostolaat’, zegt hij. ‘Pastor zijn, leraar zijn: ik heb er veel voldoening aan beleefd. En ik heb het gevoel dat wij als dominicanen iets hebben kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van de mensen en van de katholieke kerk als een kerk van alle mensen.’