10 April 2015

‘Mij is veel in de schoot geworpen’ (2)

Ga naar overzicht

Deel op:

n de aanloop naar het 50-jarig jubileum van 'zijn’ Dominicus Amsterdam (op 18 april!), maakten Ben Vocking en Wil Vermeulen een interview met Jan Nieuwenhuis (91). Dit tweede deel begint een halve eeuw geleden.

Klik hier voor deel 1 van dit gesprek.

Klik om te vergroten.

‘Gevieren trokken we naar Amsterdam. Op 1 september 1964 werden we (Wim Tepe, Thom Jansen, Jos van Dijk en ik) daar benoemd. Fons Terwindt las de assignatiebrieven voor. Wij zaten geknield rond de tafel. Zo hoorde dat in die tijd. Het is goed nogmaals te zeggen dat niemand van ons wist hoe en wat we moesten doen in de parochie die aan het leeglopen was.

De eerste vrijdag die we daar meemaakten was er ’s avonds lof. Tijdens dat lof moest ik het rozenhoedje voorbidden met de geheimen. ’s Avonds zei ik (en de anderen ondersteunden mij daarin) dat ik 5 tientjes wel heel erg veel vond. Toen zei Wim: dan maken we er toch drie van, en dan lezen we wat stukjes uit de Bijbel.

Dat was een eerste signaal dat we een andere kant op wilden. En een tweede besluit dat we namen betrof de kinderen. Ik vond uitdrukkelijk dat zij een plaats moesten krijgen. Ze moesten niet alleen zitten en luisteren.

Heel snel begonnen we met de kindernevendiensten. Ik ging aanvankelijk altijd mee om hen verhalen te vertellen en met hen dingen te maken. En de kinderen komen daarna (nog steeds) terug met brood en wijn. Zij helpen dan bij het delen. Kinderen vertegenwoordigen het bestaan.

Dus we begonnen ons werk met twee vermoedens: de rol van de Bijbel en die van de kinderen.’

Jan Nieuwenhuis o.p.

Hoe viel dat bij de mensen die kwamen?

‘Over het algemeen goed. Maar we kregen wel tamelijk snel problemen met de liturgie. De liturgie was nog in het Latijn. Er was een koor van heren. Zij zongen Latijn en ook meerstemmig. Wij vroegen hen of ze af en toe ook eens een lied van Huub Oosterhuis wilden zingen. Dat weigerden ze, en kort daarop stopten ze unaniem.

Daar zaten we. De broeders, die in de parochie woonden, waren bereid ons te helpen. De zondag daarop zongen ze met een kleine groep de gezangen van Gelinau. Maar kort daarop stond ineens Bernard Huijbers op de stoep. Hij had in het Ignatiuscollege een groot jongerenkoor van jongens en meisjes. Dat koor zong in de Rijnstraat, maar dat liep niet zo goed.

De vraag van Bernard en zijn koor was: mogen we niet bij jullie komen zingen? Maar dan willen we ook wat inspraak hebben in de liturgie. Wij stemden daarmee in. De preken werden vooraf aan hen voorgelezen. Ik herinner me dat, toen ik mijn preek voorlas, een zekere Gerard Driehuis (nu directeur van de Nieuwe Liefde) zei: ik snap er niets van. Mijn (stille) reactie was: ‘snotneus! Daar heb ik voor gestudeerd!’ Maar ik ging opnieuw aan de slag. En toen werd mijn verhaal beter gevonden.

Het koor zong fantastisch. Elke vrijdag kwamen zij oefenen. De liederen van Huub waren ook voor mij een openbaring. De jongeren brachten ook hun ouders mee, en nog meer mensen. Het groeide ineens.’

Vormden jullie een team?

Wim Tepe o.p.

‘We verstonden elkaar, maar een echt team vormden we niet. We hadden eerbied voor elkaar. Wim bepaalde, dat ik op Kerstmis en Pasen moest preken. Hij was een visionair, een kunstenaar, een voorbeeld.

Op een avond zei hij: Ik ga het altaar in het midden zetten. Hij had met niemand overlegd. Maar de dag daarop deed hij dat met een aantal mensen. Ik moet zeggen: het was de vondst van de eeuw. Hetzelfde kun je zeggen van zijn contacten met Ramses Shaffy.

Thom Jansen raakte verliefd op de door Wim gezochte secretaresse voor de Bazuin. Zij zijn nog altijd getrouwd. En ook Jos van Dijk kreeg een relatie en vertrok.

We waren toen nog maar met tweeën. Maar dankzij Bernard Huijbers kwamen er een paar jonge jezuïeten, Henk Hillenaar (nog steeds actief in de Dominicus) en Peter Leeuwens. Later kwam er ook nog een wereldheer, die mee preekte.

Het was de eerste keer dat jezuïeten en dominicanen samenwerkten, zeiden zij. Op het Albertinum mochten we zelfs niet voetballen met hen. Het was niet zozeer vriendschap, maar een grote onderlinge solidariteit. We wilden iets doorbreken.’

Kregen jullie geen problemen met het dekenaat of het bisdom?

‘Soms kregen we een seintje van bisschop Zwartkruis. Maar daar bleef het aanvankelijk bij.
We vonden echter dat de vrouw een rol moest krijgen in de liturgie. Een aantal keren spraken we daarover in de zondagse diensten. In de evangelieverhalen spelen vrouwen een belangrijke rol. Zij waren degenen, die de geloofsschat door moesten geven. Denk maar aan Maria Magdalena, die de opdracht krijgt om aan de broeders te laten horen, dat Jezus weer leeft.

Jannet Delver werd lid van het pastorale team. Zij preekte een aantal keren. Dat kon nog wel. Toen besloten we echter, dat zij ook zou voorgaan in de dienst van de tafel. Ik was tijdens die viering tot tranen toe geroerd. Maar bisschop Zwartkruis stond op zijn achterste benen. Provinciaal overste Frans van Waesberge moest bij hem komen.

De bisschop had de ontslagbrief voor Wim en mij al klaar liggen. Frans zei echter: de enige die hen kan benoemen of ontslaan is hun religieuze overste en dat ben ik. En ik ontsla hen niet.

Frans van Waesberge, 1911-1987, provinciaal overste van de dominicanen van 1960-1973.

De ontslagbrief verdween aldus. Later is Frans nog een aantal keren naar Rome moeten gaan, waar hij ons verdedigd heeft. Ik ben ervan overtuigd, dat Frans de Dominicus het aanzien gegeven heeft; niet Wim en ik, maar Frans. Als hij hier zou zijn, zou hij dat ontkennen.’

Kregen jullie geen breuk met het bisdom?

‘Een hele lange tijd is er een overleg geweest met het bisdom. Ko Bordens was een van de mensen die dat vanuit de Dominicus deed. Na een jaar of tien bood het bisdom ons aan om de kerk en de pastorie voor één gulden over te nemen. De mensen waren in staat om het geheel te onderhouden. Er werd onmiddellijk een comité gevormd voor de financiën. Maar als lid van het pastorale team heb ik me daar nooit mee bezig gehouden.’

Ga je nog wel eens voor?

‘Nee, als emeritus moet ik dat ook niet doen. Ik heb nog een paar maal gepreekt. Dat moet ik zittend doen. Een patriarch van 90 jaar moet zich niet meer met de inhoud bemoeien. Met sommige dingen ben ik niet gelukkig, maar ik vind dat ik mijn mond moet houden.’

Als je nu terugkijkt, hoe vind je het dat je hier terecht bent gekomen?

‘Ik vind dat fantastisch. We hebben een voortreffelijke ontwikkeling mee mogen maken. Toen we begonnen zei Ben Kroon van De Tijd: ik geef jullie vijf jaar. Maar het zijn er nu al vijftig. En voor de 45e keer hebben we op Kerstmis het Open Huis gehad, waar 500 à 600 mensen komen eten.

Open Huis met Kerstmis: al 45 jaar.

Ik durf het bijna niet te zeggen, maar dit is naar mijn overtuiging de kerk zoals Jezus die gewild heeft: niet een bijeenkomst van mensen met gezag, maar van mensen die zorg hebben voor elkaar; die elkaar helpen, interesse in elkaar hebben. Over het algemeen zijn er veel ouderen, maar toch ook jongeren van boven de dertig jaar en veel kinderen.’

Jan, het is een lang verhaal geworden.

‘Ja, maar ik kijk in grote dankbaarheid terug op deze jaren, dankbaar aan de Orde, dat ik dit heb mogen doen. Mensen zeggen wel eens: jij hebt deze Dominicus gesticht. Ik zeg dan: nee, dat hebben jullie zelf gedaan. Ik heb het niet tegengehouden. Op dit moment zie je naast de Dominicus in Amsterdam nog zo’n veertig groepen, die op een gelijksoortige wijze met elkaar hun geloof vieren. Ik vind, dat dit een echt dominicaans leven was: op de frontlinie bezig zijn.’

*

Dit is een ingekorte en bewerkte versie van het interview dat Ben Vocking en Wil Vermeulen maakten voor het papieren Bulletin van de provincie. Klik hier voor het eerste deel.

Eerder verschenen in deze serie gesprekken met:
Joop Schaeffer
Harry Penninx
Jan Wenting
Gijs Goes
Herman Scholten
Kees Brakkee
Jacques van der Lee
Jan Boks
Gerard Oostvogel
Bert Robben
Rinus van Es

*

Zie ook: Vijftig jaar ‘de Dominicus’ in Amsterdam