unstenaar Ted Felen schilderde in 1963 een kruisweg van 16 staties. Onderstaande meditatie voor Goede Vrijdag is geschreven door Edward Schillebeeckx o.p. 'niet als kunstkenner maar als een religieuze gids, die wil laten zien dat de weg van Jezus een lichtend pad is voor wie, bevrijd van angst en zonder vergoddelijking van welk lijden dan ook, hem wil volgen’.
1e statie
Jezus biddend in de Olijventuin vlak voor zijn arrestatie
De wuivende takken van Palmzondag zijn verlept. Klagend en onthutst ligt Jezus, ‘de Mensenzoon’ op de grond. Olijftakken rondom, die als dreigende schaduwen doen denken aan de komende doornenkroon. Het rijk Gods waarover Jezus met zoveel liefde in begrijpelijke beelden en verhalen kon vertellen als iets dat klein begint en uitgroeit tot een wijdvertakte boom waar het voor vogels vredig leven is, lijkt nu ver weg.
En zelfs drie lievelingsleerlingen die hem nog een wijle hadden gevolgd, waren van verdriet moe in slaap gevallen tijdens Jezus’ eenzame, biddende strijd. Zou hij aan zijn boodschap nu twijfelen? Hij ligt daar als een slachtoffer van ‘de zonde van de wereld’, van de kwade machten die geen kritiek dulden op eigen machtsmisbruik, die medemensen kleineren en onder druk zetten, soms martelen. Jezus weet dat ‘God een gruwel heeft aan mensenoffers’ (Lev. 18, 21-30 en 20, 1-5). Maar de hemel lijkt zich terug te trekken. Niet alleen de mensen onder wie zelfs zijn vrienden, maar ook Degene die hij Abba noemde, wat zeggen wil: ‘lieve Vader’, die laat hem in de steek. Zijn God – een God van mensen – zwijgt.
2e statie
‘Toen leverde Pilatus Jezus over aan de hogepriesters om gekruisigd te worden’ (Joh. 19, 15-16)
De gearresteerde Jezus staat hier rechtop tegenover de zittende Pilatus, die oordelen kan over leven en dood. Jezus’ dossier ligt op de knieën van de man die als een wrede en keizervrezende, laffe tiran bekend staat; Pontius Pilatus. De kruisiging was een straf die de Romeinse bezetter alleen over rebelse slaven, anti-Romeinse verzetsstrijders en zware criminelen uitsprak.
In dit paneel van Ted Felen zijn Jezus en Pilatus gevangen in één kooi. De olijftakken van het eerste paneel worden nu doornentakken die al doen denken aan de komende doornenkroon; de takken omspannen de twee figuren. Het is alsof het zwijgende slachtoffer, Jezus, door zijn waardige en serene gestalte de dreigende olijftakken laat terugslaan op de frivole en wrede Pilatus, die Jezus zal overleveren aan het onsmakelijke spel van halfdronken soldaten.
Ontwapende liefde wordt bij gebruik van geweld een dolk in het eigen hart van de heersers: tirannenmacht wordt erdoor ontmaskerd. De mantel van Pilatus begint al te blozen van geweld en wellicht verdrongen schaamte om Pilatus’ eigen beslissing: ‘dood door kruisiging’.
3e statie
‘Hij droeg zelf zijn kruis en ging de stad uit naar… Golgotha’ (Joh. 19,17)
Bij deze statie ervaren we iets opmerkelijks. Gewoonlijk overheerst in vele voorstellingen van de kruisweg het kruishout met zijn zware dwarsbalk. op dit paneel zie je de balk nauwelijks. De schilder wil de aandacht afleiden van het foltertuig. De zware balk zal nog één keer te zien zijn. Nadien verdwijnt hij volledig. Het verfoeilijke marteltuig krijgt geen attentie, waardoor Jezus’ fysieke pijn innerlijke eenzaamheid wordt. Hij trekt weliswaar, innerlijk vrij, sereen en zonder angst, de kruisbalk naar zich toe, maar het paneel wordt omgeven door een kroon van doornen, waarbinnen Jezus haast zichtbaar vrij en resoluut optrekt naar de heuvel van Golgotha.
Het tafereel is tegen een helder witte achtergrond geschilderd. Hier wordt minder eigen pijn geduld dan wel het lijden van vele mensen. Jezus’ gang is ingetogen, meditatief teder leunt zijn hoofd tegen de balk. Kon hij op dit moment nog denken aan de hem vanouds bekende, vurige joodse gebeden en gezangen: wij gaan op naar het huis van de Heer, Jakobs God’?
Of denken wij, mediterend, wellicht al aan de christelijke geloofsgetuigenis: ‘Mijn juk is zacht en mijn last is licht’ (Mt. 11, 29-30)
4e statie
Jezus struikelt en valt
Onthutsend tafereel na het vorige: Jezus struikelt en valt. De evangeliën vertellen ons daarover niets; daar blijft het bij de nuchtere vermelding: ‘Jezus droeg zelf het kruis en ging de stad uit, naar de zogeheten schedelplaats’ (Joh. 19, 17). In de traditionele kruisgang valt Jezus driemaal. Middeleeuwers waren echt bedacht op alles wat des mensen is, ook van wie we terecht beleden dat hij als lievelingsmens waarlijk leeft in de ruimte van God, een man naar Gods hart: ‘Inderdaad die man was de Zoon van God’ (Mc. 15, 39).
De statische iconen uit het Oosten over ‘Christus victor’, de zegepralende wereldheerser, deden hen denken aan Byzantijnse keizers, heersers die het soms wel goed bedoelden maar blijkbaar geen belangstelling hadden voor hun lijdende en misbruikte onderdanen; dezen werden de dupe van keizerlijke decreten en afpersing. Middeleeuwers willen in Jezus’ leven een weerspiegeling zien van hun eigen ‘vallen en opstaan’. Daarom ‘struikelen en vallen, tot driemaal toe’: dát was ook hún menselijke conditie. Als dit ‘Jezus: de Christus, Gods Zoon, onze Heer en Broeder’ overkomt, dan kunnen wij het lijden aan. Daarom moet Jezus meer dan eens gestruikeld zijn.
5e statie
Privé-ontmoeting van Jezus met zijn moeder
In het Johannesevangelie staat Jezus’ moeder wel onder het kruis op Golgota (Joh. 19, 25), maar van een ontmoeting onderweg is geen sprake. Vroomheid wekt echter creativiteit. Wellicht is dit lijdenstafereel de meest fijngevoelige uitdrukking van Ted Felen. Moeder Maria komt haar kind troosten. Toch laat het tafereel veeleer zien, dat het kind zijn moeder troost. En ‘Maria bewaart alles in haar hart’, zoals zij heel haar leven lang heeft gedaan (Lc. 2, 51b), – niet begrijpend, maar iets onuitsprekelijks aanvoelend.
Jezus staat rechtop; Maria, bedroefd, buigt deemoedig naar Jezus toe, die zelf echter haar handen in de zijne sluit. Maria beseft dat de ‘sterke woorden’ van Jezus die ook haar pijnlijk hadden getroffen door de ‘reserve’ die eruit sprak, in een ruimer en dieper licht begrepen moeten worden. Jezus was en is, in zijn lijdensweg, vol van komende rijk van God als vrede en goede verstandhouding tussen mensen, in gerechtigheid en liefde. Daaraan is alles ondergeschikt, ook Maria’s moederschap.
Het verstilde gebeuren is het geheim van die twee: afstand én teder vasthouden als bij een geliefde stervende. Ze begrijpen elkaars niet-begrijpen.
Het gedempte witte licht blijft op de achtergrond schijnen, aan de buitenkant niettemin omspannen met doornentakken.
6e statie
‘Simon van Cyrene helpt Jezus het kruis dragen’ (Mc. 15, 21)
Mensen hebben behoefte aan een wuivende en, in nood, aan een helpende hand om echt mens te blijven.
De Romeinse soldaten zagen Jezus’ krachten verzwakken, ze vreesden dat Jezus de plaats van executie niet zou halen. In zulke gevallen placht men een stevige kerel uit de meegelopen en soms joelende menigte te sommeren het kruis van een verzwakte veroordeelde over te nemen.
De uitbeelding van Felen weerspiegelt echter een christelijke kijk op deze man, die later christen wordt en vrijwillig kiest voor de levensweg van Jezus. Met zijn tweeën dragen Simon en Jezus als een gelijkgestemd span de dwarsbalk. Aan hun beider gelaat is niet te zien dat ze naar Golgota trekken; ze lijken schouder aan schouder ‘op te gaan naar het huis van Jakobs God’, waar het goed toeven is.
De kruisbalk wordt hier uitgedrukt door de twee dragende figuren; focus zijn alleen Jezus en een kandidaat-volgeling ‘Jezus achterna’, niet het kruis. Ieder heeft zijn persoonlijke lijdensverhaal. Simon, de latere christen, ervaart dat hij niet achter een misdadiger loopt. Hij ziet een goed mens, die verkeert in de leefruimte van God. In Jezus’ gelaat ontwaart hij Gods blik gericht op berooide, uitgestoten en lijdende mensen, – een onaanzienlijke blik die door het menselijk gelaat van Jezus heen transparant wordt en ook Simons gelaat transfigureert tot gelijkenis met de serene maar afgematte Jezus. De Cyrener aardt naar Jezus, zoals Jezus aardt naar God.
7e statie
De legende van ‘Veronica’: Troost en dank; maar ook ontzetting
Legenden zijn er niet voor niets. Mensen, vooral middeleeuwse mensen, hebben behoefte aan het ‘zien’ van het onzienlijke. Onbewust kan dit ook zelf vertroosting insluiten, eigen ogen sluiten voor het werkelijke leed in de wereld. In elk geval ontstond uit dit verlangen naar zien in de middeleeuwen de legende van Veronica. Deze vrouw zou tijdens Jezus’ lijdensweg vanuit de menigte naar voren zijn gedrongen; en het verhaal gaat dat zij Jezus’ zwetend en bloedend gezicht uit bewogenheid afdept en als Jezus’ wederdank diens gelaat op haar doek ziet afgedrukt.
Wij zouden daarbij eerder denken aan het gelaat van een ‘vreemdeling’, van ‘lijdende en arme mensen’, ‘onschuldige veroordeelden’… Het echte gezicht van Jezus is immers te herkennen in het gelaat van de onopgemerkte, vernederde mensen, van jongeren die door mensenhandel verstikken in containers, (of aan het seksuele machtsmisbruik in de r.k. kerk) en wat niet meer: ‘Wat je aan de minsten van deze kleine hebt gedaan – ten goede of ten kwade – , hebt ge Mij gedaan’ (Mt. 25, 40)!
De zweetdoek van Veronica is voor ons het ware beeld van wat mensen elkaar aandoen aan pijn, krenking en verachting.
8e statie
Menselijke kwetsbaarheid in repeterende breuken
Mensen struikelen niet slechts één keer, maar herhaaldelijk. Oude kerkvaders zeiden vaak nadrukkelijk: ‘Wat Jezus niet op of tot zich genomen heeft, is ook niet genezen’. Dat werd een slogan. ( ‘Quod non est assumptum, non est sanatum’).
Dit tafereel van Felen wil ons duidelijk maken dat menselijke kwetsbaarheid ons hele leven begeleidt. Het paneel laat zien hoe de doornenkroon steeds dreigender Jezus’ hele lijf ten val brengt, – een tweede keer. De treurige grijs-groene kleuren die de eerste val van zijn lichaam kenmerken, zijn nu uit het lichaam weggeschoven naar de randen van het paneel, terwijl het ter aarde liggende lichaam bloedrood uitslaat. Jezus valt dieper, de doornentakken om hem heen worden zwarter en dikker: hij lijkt in een bussel stekende dorens te vallen.
De donkerzware kruisbalk is volledig en voorgoed verdwenen, alsof de kunstschilder wil zeggen: Weg met dat martel- en foltertuig dat mensen tot ‘vallen’ dwingt. Je vereert tenslotte de martelaar, je gaat geen guillotine vereren of als foltertuig een goddelijk zegel meegeven!
9e statie
Twee vrouwen wenen over het levenslot van Jezus
De onder exegeten bekend staande vrouwvriendelijke evangelist Lucas last in zijn passieverhaal de volgende opmerking in: ‘Een grote massa mensen volgde Jezus; er waren vrouwen bij, die om Hem rouwden en treurden’ (Lc. 23, 27; zie 23, 28).
Op dit paneel laat Ted Felen twee wenende vrouwen optreden. Jezus staat rechtop; voor het eerst is ook zijn gezicht bloedrood gekleurd. de wenende vrouwen daarentegen zijn haast ‘verkapt’, versluierd in niet herkenbare details. Onopvallend het tafereel in twee delen gesplitst: de ene vrouw wendt haar hoofd van Jezus af naar de wereld, terwijl de andere op haar schouder huilend naar troost zoekt. Beiden voelen aan dat treuren Jezus niet kan redden: het paneel brengt heel bescheiden schotten aan in de éne ruimte die Jezus en de twee vrouwen gezamenlijk delen, – een schitterende vondst van de kunstschilder.
Het doet je denken aan de Zuid-Amerikaanse ‘dwaze moeders’ die fel huilen om haar vermiste man of opgroeiende zonen. Ook aan de ingezwachtelde moeders van Afghaanse kinderen, aan de rouwende weduwen in Kosovo en de aan eigen lot overgelaten kinderen in Moldavië, … Hun kermen en huilen zijn echt en gemeend, en in merg en bot voelen ze het onrecht dat er wordt gepleegd.
Is ons leven in deze wereld dan alleen een tranendal? Als we dat zeggen vergeten we hoezeer mensen door al dit leed bewogen worden om te helpen en in de bres springen om onrecht en lijden te stoppen, – dat zijn fragmenten van Gods koninkrijk op aarde.
In de tijd dat Lucas schreef over de ’tranen van Jeruzalem’ was de stad en zijn grandioze tempel verwoest door de Romeinen. En na Jezus’ kruisdood ging het martelen, folteren en doden van mensen gewoon door. De irriterende trots van de tweelingtorens in New York en anderzijds de waanzin van het suïcidaal vernietigen van deze gebouwen, met mensen van allerlei levensovertuigingen daarin, herinneren ons aan wat het Lucasevangelie zegt: ‘Huil niet om Mij, huil om uzelf en uw kinderen’ (Lc. 23, 28).
10e statie
‘Als een worm’ (psalm 22, 7): ‘de worm Israël’ (psalm 44, 24-26)
Op dit paneel ligt Jezus, bij zijn derde val, als een rode worm kruipend op de grond. Een aangrijpende scène!
Een psalm noemt een rechtvaardige Israëliet een worm: ‘Ik ben een worm, ik tel niet mee, veracht bij het volk Israël, verguisd bij de mensen’ (ps. 22, 7), en ‘Met lichaam en ziel in het stof, zijn we vast aan de aarde gebonden’ (ps. 44, 26). Resoneert in dit stadium in deze scène al een positief-religieuze verwachting mee? Lang geleden zei Jesaja: ‘Wees niet bang, wormen van Jakob, mensen van Israël’ (Jes. 41, 14); ‘Mijn dienstknecht bent u, Israël, degene die Ik uitverkoren en niet verworpen heb. Wees niet bang, want Ik ben bij u’ (Jes. 41, 9-10).
Na het klagend bidden in de Olijventuin heeft Jezus zich in overgave aan God uitgeleverd aan wat mensen met hem gingen doen. Hij begrijpt deze weg niet, maar vertrouwt erop dat God op kromme lijnen van mensen recht zal schrijven. Wat hier met hem gebeurt is geen werk van God, maar smerig mensenwerk.
Het goddelijke werk toont zich alleen in het onvoorwaardelijke, maar niet begrijpende vertrouwen van Jezus in Degene die hij met zoveel eerbied ‘lieve Vader’ noemde, de God van het komende rijk van vrede, gerechtigheid en liefde onder mensen en volkeren. ‘De worm’, die hier voor ons ligt, houdt zijn handen wijd open én voor het eerst naar boven gericht, in volle overgave.
Jezus identificeert zich met de worm Israël, die de kwetsbare mensheid representeert in haar schamelheid. ‘Waarlijk mens’: Ecce homo!
11e statie
Jezus wordt ontkleed en ‘soldaten dobbelen om zijn kleren’ (Mc. 15, 24)
Israëls Heilige wordt tot een ontluisterende mens vernederd: hij wordt ontkleed. De poverheid van wat haast een skelet lijkt wordt door de kunstenaar in enigszins lichte kleuren neergezet, in contrast met de donkere figuur naast Jezus.
Ted Felen beperkt zich in dit paneel niet tot de ontklede Jezus, maar plaatst een meevoelende jonge man teder naast hem. Ongetwijfeld vond de kunstenaar, die heel die eenzaamheid van Jezus’ levensweg, zoals hij hem zag, bevlogen heeft meegemaakt, die naakte eenzaamheid teveel van het kwade en vernederde; dat roept protest en verzet op. Daarom stapt hij uit zijn kunstenaarsrol en gaat zelf naast Jezus staan, machteloos maar vol tedere deernis. Dit gebaar maakt Jezus’ eenzaamheid voor de toeschouwers nog intenser saillant. Zijn wij alle medeschuldig aan wat mensen elkaar aandoen? In elk geval: blozende strepen verschijnen fijnzinnig op het geklede lichaam van de meelevende ‘Elckerlijc’.
Staan ook wij, u, ik, daar naast Jezus, zoals Jezus ingesnoerd door doorntakken die nu meer op de onbekende gezel dan op Jezus lijken te drukken?
Kwetsbaarheid en waardigheid stralen uit dit paneel, terwijl buiten de scène de soldaten lustig dobbelen en graaien naar Jezus’ kleren (zie ook Ps. 22, 19).
Van elders horen we: ‘Lieve Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen’ (Lc. 23, 14).
12e statie
De gekruisigde ‘Koning der Joden’ (Mt. 15, 25-26)
De kruisiging zelf heeft de kunstenaar niet rechtstreeks op het paneel gebracht. Het beulenwerk, ook het kruis, blijft buiten zicht. Zelfs Jezus’ handen en polsen, waarin de spijkers reeds zijn geslagen, vallen buiten de afbeelding; de voeten zijn vrij, nog niet vastgespijkerd. We zien slechts het binnengebeuren in heel het liggende, hard-blauw verkleurde lichaam. Het corpus is als een korset van pezen, die Jezus zijn linkerbeen deden optrekken van de pijn. Jezus’ gelaat is onzichtbaar; want doornentakken liggen als een zwarte vlek over zijn gezicht. Het is of hij nu reeds een laatste ‘kreunende schreeuw’ uitstoot (Mt. 27, 50).
Inderdaad: Hier zwijgen alle hoge woorden
13e statie
‘Het is volbracht’ (Joh. 19, 30b)
Het donkerblauwe lichaam van Jezus hangt aan het niet-zichtbare kruis; Jezus lijkt genageld aan de doorntakken die hem al die staties stekelig hebben omsponnen en nu heel het corpus stevig in de greep houden tegen een felrode achtergrond. Suggereert dit óók de mantel van vurige liefde die God heenslaat om Jezus’ lichaam?
De wet van de sterkste in ‘onze wereld’ heeft haar werk gedaan: de kritische profeet van het komende rijk van God, als herbergzame ruimte waar gerechtigheid en liefde onder mensen en volkeren opbloeien, is uitgeschakeld; opgeruimd dacht men. Daartegenover staat ‘het werk van Jezus’, wiens rijk niet zoals ‘deze wereld’ is: ‘Het is volbracht’!
Wat betekent dit het in ‘het is volbracht’? Die vraag brengt ons bij een psalm waarin ook sprake is van ‘als een worm’. Daar staat: ‘Zij (de nakomelingen) berichten over zijn heilbrengend werk aan het volk dat straks wordt geboren: DE HEER heeft het volbracht’ (ps. 22, 32). Gods heilbrengend werk voor mensen is volbracht, als is dit een geloofsuitspraak vanuit het christelijke opstandingsgeloof, want ‘het is God die ons in Christus Jezus met zich heeft verzoend’ (2 Kor. 2, 18a).
Op het paneel zijn amper enkele wit gekleurde plekken te zien; het is Goede Vrijdag. Er klinkt, ondanks enkele aarzelende verwachtingen, nog geen alleluia. God blijft zwijgen. Het ‘Waarom? Waarom toch’, uit de evangelische, zogeheten kruiswoorden van Jezus, is nog niet uitgestorven.
Wij kunnen denken: Jezus’ werk is volbracht, nu is het onze beurt.
14e statie
De Piëta van Ted Felen
Een donkerblauw tafereel zonder een tikkeltje rood. Jezus is dood, echt dood, geen schijndood. Maar de kunstenaar haalt er Jezus’ moeder bij, één van de mooiste en diepzinnigste en de meest menselijke piëta die ik ooit heb gezien. Tot in zijn dood is Jezus puur serene overgave; zijn handen liggen helemaal open uitgespreid.
De cocon van doorntakken blijft ook hier zijn vaste functie behouden. Maar het lijkt erop dat heel het gebeuren van Maria’s ontvangenis van het ontzielde lichaam plaatsvindt in haar moederschoot.
Alle stilte van de dood ten spijt is er niettemin een intens wederkerig ‘innerlijk contact’ tussen de levende, maar droevige, gelaten en teder buigende, moeder én de dode zoon. Geen Madonna met de klassiek lichtblauwe, liturgische stola-kleuren.
Hier willen we hun intimiteit eerbiedigen, en er het zwijgen toe doen.
15e statie
Jezus liggend in het graf
In linnen gewikkeld ligt de dode Jezus tegen een achtergrond van een zwarte grafkuil, waarin hij zal worden neergelaten. Hier ligt Jezus als een statige icoon, armen en handen in een wegschenkend gebaar, volledig relaxed.
Sommigen zullen denken aan een Egyptische mummie, alsof mensen uit eigen balsemkracht eeuwig leven kunnen claimen. Maar wishful thinking valt buiten de zin van deze icoon, die wel suggereert dat dit einde een open einde is; een uitzicht dat door mensen niet kan worden bedacht. Hier zién we in beeld Jezus’ laatste woorden: ‘Vader, in uw handen leg ik mijn leven’ (Lc. 23, 46).
16e statie
Jezus’ opstanding of verrijzenis én Geesteszending
Tegen een duistere achtergrond van het dodenrijk wordt Jezus hier afgebeeld met een open gestrekte armen in een stroom van licht dat hij zelf uitstraalt: Hij is door de kracht van Gods Geest opgenomen en met warmte onthaald in de Heer-lijke leefruimte van de levende God. Het is een en al jubel! De doorntakken vallen machteloos neer en worden getransformeerd in lichtflitsen die alle richtingen uit de wereld in schieten. Het is een explosie van vreugde, lichtend zilver en goud, met vurige tongen er tussen door.
Maar: zonder de littekens van het Hem aangedane kwaad is Jezus als de Gezalfde, de Messias, niet herkenbaar. Pasen is een hemels, niet een door ons zichtbaar te toetsen gebeuren, wél echter met een directe weerslag in een aards gebeuren, met name het zichtbaar waarneembare ‘apostolisch geloof’ van Jezus’ eerste volgelingen: het prille begin van zijn Kerk als opschietend mosterdzaadje.
Gekruisigde is de Levende. God staat onvoorwaardelijk, pal, achter de afgelegde levensweg van Jezus. Diens trouw aan God in trouw aan mensen, als verkondiger van het komende Rijk en doener van heilzame werken die zich ontplooien binnen de leefruimte van God, – een levensweg echter die ‘in een boze wereld’ tot executie leidde. Maar een ‘boze wereld’ heeft nooit het allerlaatste woord, – dat is niet slechts een menselijk verlangen, maar ook een goddelijke toezegging in het Godsgeloof van eindige, kwetsbare mensen op zoek naar zin.
De eenheid, ondanks de breuk van de terechtstelling, ligt hierin dat Jezus, vóór en na zijn smadelijke dood, leefde en blijft leven binnen het domein of de ruimte van God, als God ‘van álle mensen, niet één mens en niet één volk uitgezonderd.
Vanuit zijn intieme vertrouwdheid met de levende God “spreekt Hij, als de messiaanse Jezus, voor ons ten beste: altijd” ( zie Hebr. 7, 25)
*
De schilderijen hangen in de Dominicuskerk in Nijmegen, zie www.effataparochie.nl