07 Juli 2014

Ter herinnering aan Judith Mendes da Costa

Ga naar overzicht

Deel op:

et veel lawaai wordt om vier uur ’s ochtends op 7 juli 1944 een barak in Auschwitz-Birkenau gewekt. Het is douchedag voor 700 vrouwen en voor jongens en meisjes onder de veertien. Onder hen zuster Judith Mendes da Costa, vandaag 70 jaar geleden vermoord. Peter Wols o.p. herdenkt.

In hun pyjama’s of wat er voor doorgaat worden ze onder leiding van de SS’ers naar de kelders gebracht onder crematorium II, niet ver van de barak.

In de kleedruimte moet ieder zich uitkleden en kleding op een stapeltje bij elkaar leggen, de schoenen met de veters aan elkaar gebonden, om alles na het douchen makkelijk te kunnen terugvinden. Jonge joodse jongens, het Sonderkommando, moeten helpen.
De groep, naakt bij elkaar, maakt een intrieste indruk.

Dr. Bloeme Evers-Emden, overlevende van Auschwitz, beschrijft de ontluistering:

‘Die kou op de urenlange lange appèls, dat erbarmelijke kleed (jurk), die naakte benen, vertrild gezicht. Die gestalten om me heen, precies gelijk, velen met zwerende wonden. Het drong opeens tot me door: we hadden geen naam meer, alleen een nummer, elektrisch gesneden in onze arm. We dienden alleen nog maar om vernietigd te worden, we waren niets, naamloos, zonder waarde. Allen gelijk, verhongerde en verstijfde lichamen, de geesten, de zielen die erin woonden murw geslagen.’ (1)

De gevangenen zijn rustig; kleine kinderen jammeren wat, zo vroeg uit hun slaap. Elke moeder heeft de kinderen om zich heen. Dan gaat de deur open en komen ze terecht in de douchekelder. Er hangen douchekoppen aan het betonnen plafond. Het Sonderkommando drijft de stoet voort. De SS’ers kijken toe.
De vrouwen denken aan hun mannen en grotere dochters en zonen en schieten vol. ‘Schnell, schnell’ is het commando van de SS. Zevenhonderd mensen achter elkaar.

Oproep in een naoorlogse krant van de overste van de Dominicanessen van Voorschoten.

De commandant kijkt of iedereen er is en of de doucheruimte vol is. Na en korte tijd gaat de deur dicht en wordt vergrendeld. De schroeven aan de buitenkant worden aangedraaid. Dan dwarrelen houtsnippers vanuit buizen in het plafond naar beneden. Vrouwen huilen, gaan schreeuwen, de kinderen zijn in paniek. Nog meer houtsnippers, gedrenkt in blauwzuur. Mensen vallen om, kinderen raken bekneld: tumult overal.

Na zes minuten wordt het stiller. Buiten de ‘doucheruimte’ wachten de SS‘ers en het Sonderkommando. Na twaalf minuten tuurt een SS-kamparts door een klein kijkgat of de mensen nog leven. Zijn allen dood, dan geeft hij het sein dat de deur open kan.

Sonderkommando Shlomo Venezia schrijft: ‘Als de deur van de gaskamer opengaat, biedt dit een onbeschrijfelijke aanblik van dode lichamen, die in een smurrie van urine, uitwerpselen, braaksel en bloed liggen. Dit is de smerigste dood die men zich kan indenken. Sommige lijken zijn erg rood, anderen dan weer zeer wit, of hebben uitpuilende ogen.’ (2)

De jongens van het Sonderkommando halen de lijken uit de gaskamer en leggen ze op platen. Het haar van de vrouwen wordt afgeknipt, gebitsgoud  uit het gebit getrokken. Dan gaat de plaat met lijken  met een lift naar boven tot bij de ovens van dit crematorium. Zo is Zuster Judith als een van de honderdduizenden vermoord.

De schoorstenen roken de dag en nacht en blijven roken, totdat op 19 januari 1945 de SS de crematoria II en III opblazen om de sporen van nazi-misdaden uit te wissen.

De moord op de katholieke Joden heeft een tweede motief: wraak.

Uit het verslag van de zittingen van het gerechtshof te München (1967) dat Robert Kempner, civiele eiser, opmaakt, blijkt dat de arrestatie en moord op zuster Judith Mendes da Costa gemerkt moet worden als een wraakactie van Himmler, Rauter en Seyss-Inquart.

Deze drie eisen van Aartsbisschop dr. Jan de Jong om het ingediende protesttelegram tegen de tewerkstelling van jongens en mannen en tegen de razzia’s van joden, mede ondertekend door het episcopaat, niet te laten voorlezen op zondag 26 juli 1942. Als dit toch gebeurt volgt de wraakactie door een razzia op christen – en katholiek geworden joden, op zondag  2 augustus 1942. (3)

Vanuit de Joodsche Schouwburg te Amsterdam en Kamp Amersfoort, worden de gearresteerden op 4 augustus samengebracht in opvangkamp Westerbork. Joodse mensen, getrouwd met een christen, mogen met hun kinderen naar huis gaan. Portugese Joden krijgen een Sperr-stempel in hun paspoort en kunnen zaterdag 15 Augustus vertrekken. Onder hen ook Zuster Judith; allen blijven wel op de arrestatielijst staan.

De anderen, onder wie de groep Edith Stein, worden op transport geteld en in Auschwitz vergast (4). Op 2 februari 1944 wordt Zuster Judith opnieuw gearresteerd. Ze gaat vanuit Westerbork op 25 februari naar Theresienstadt en op 16 mei naar Auschwitz-Birkenau, waar ze op vrijdag 7 juli wordt vergast.

===

Noot 1. Evers-Emden, Bloeme (20122). Als een pluisje in de wind. Amsterdam: Uitgeverij Van Praag. Pagina 139.
Noot 2: Een  interview met Shlomo Venezia met de titel De overlevingsdrang was groter dan de doodswens. De standaard 07 maart 2008.
Shlomo Venezia Wikipedia.
Noot 3. Kempner, Mr. Robert, M.W. (1969) Twee uit honderdduizend: Anne Frank en Edith Stein. Onthullingen over de nazi-misdaden in Nederland voor het gerechtshof te München. Pagina 93 vv
Noot 4. Heemskerk, Dr. Willem (2005) De Heilige Edith Stein en haar tijd. Sittard: Stichting Charles Beltjens. Pagina 120 vv

Peter Wols o.p.

*

Klik hier voor een levensbeschrijving van zr. Judith Mendes da Costa o.p. Klik hier voor haar autobiografie.