k dacht dat ik het allemaal wel wist’, begint dominicaan Leo Oosterveen zijn reflectie op een reis, afgelopen zomer,naar Zuid-Frankrijk. Een Vlaams-Nederlandse groep trok daar rond en verkende de geboortegrond van de orde der dominicanen. 'Ons ontstaan is getekend door conflict en oorlog.’
Dit is de iets ingekorte versie van een artikel dat verscheen in het Vlaams-Nederlandse ‘familieblad’ Dominicaans Leven.
Leo Oosterveen o.p.
Ik dacht dat ik het allemaal wel wist. Dominicus trok door Zuid-Frankrijk in de eerste twee decennia van de 13e eeuw. Hij ontmoette er een sektarische geloofsrichting, waarvan de aanhangers katharen werden genoemd. Dominicus deed afstand van hooghartigheid, wilde arm zijn met de armen èn argumenteren met de katharen: het komt allemaal samen in dat aansprekende verhaal waarin Dominicus een hele nacht met een kathaarse herbergier rond de tafel zit en hem met kracht van argumenten weer tot het katholieke geloof wil terugbrengen – hetgeen tegen het ochtendgloren lukt.
Dit is het wat romantische beeld waarmee ik destijds als jonge dominicaan werd binnengeleid in Dominicus’ relatie tot de katharen, een beeld dat eigenlijk nooit fundamenteel is bijgesteld. En met dat beeld ging ik mee met de reis naar het land van de katharen en van Dominicus, van 6 tot 13 juli 2013, onder begeleiding van Gerard Braet en Raf de Keyser.
Tijdens die reis is me veel duidelijker geworden dat de context van de dominicaanse missie in het teken heeft gestaan van een enorm politiek conflict, ja een oorlog. De Franse koningen wilden in de 13e eeuw de Occitaanse graafschappen en hertogdommen onder hun gezag krijgen. De adel van deze gebieden verzette zich hiertegen en markeerde zijn onafhankelijksheidszin door de katharen, die een grote populariteit in deze streken hadden, te steunen, o.a. via militaire beschermingstroepen. En de katharen op hun beurt hadden een grote afkeer van de macht en de pompa van de katholieke kerk, maar ook van de Franse koning, die de paus en de kerk ondersteunde in de strijd tegen de katharen en hun bisschoppen.
Albigenzen worden verdreven uit Carcassonne.
Het religieuze en politieke hingen in deze oorlog ten nauwste samen. Wilden de kerk en de Franse koning winnen, dan moesten ze een dubbelslag maken: afrekenen met de op hun onafhankelijkheid gestelde occitaanse adel èn met de katharen. Deze afrekening vond met name plaats tijdens de zogeheten albigenzenoorlog (1209-1229). Simon de Montfort, een veldheer in dienst van de Franse koning en de paus, nam de verovering van de graafschappen en hertogdommen op een zeer wrede wijze ter hand.
Dominicus was zelf niet bij de oorlog betrokken – althans er zijn geen bronnen die daarop wijzen -, maar zette intussen zijn prediking in het conflictueuze gebied voort. Wel doopte hij de dochter van Simon de Montfort en moet hij van diens wrede optreden geweten hebben. Vanaf 1232 werd voor een andere methode gekozen: niet langer hele streken pacificeren, waarbij vele katharen en katholieken stierven, maar via een inquisitie katharen opsporen, deze bestraffen en in geval van hardnekkigheid op de brandstapel brengen.
Het was de paus die bepaalde dominicanen verzocht hiervan werk te maken (deze pauselijke inquisitie duurde in deze streek een eeuw). Het aantal slachtoffers nam drastisch af. Het ging alleen nog maar om mensen van wie vaststond dat ze kathaar waren en bleven. Maar de methode had veel weg van die van een geheime politie: een ondervraagde kathaar moest twee mogelijke andere verdachten aanwijzen. Mensen konden elkaar niet meer vertrouwen en er heerste grote angst.
Kijkend naar de dominicaanse geschiedenis in deze streken gedurende de 13e eeuw, komt mijn romantisch beeld van vroeger in een heel ander licht te staan. De vroegste geschiedenis van de orde hangt samen met een oorlog en met daaropvolgende zuiveringspraktijken. ‘Veritas’, het devies van de dominicanen, sloot een pact met de macht van troon en altaar. Zoals zo vaak, werkte dat ook hier funest uit. Als waarheid wordt vereenzelvigd met politieke en religieuze macht, sneuvelt de waarheid, die alleen gedijt bij de vrije uitwisseling van argumenten en bij de vrijheid van geweten.
Detail van een schilderij (herkomst onbekend) waarin Dominicus zelf een zitting van de inquisitie voorzit.
Mocht het gesprek van Dominicus met de herbergier deze geest nog wel hebben geademd, nadien hebben de dominicanen-inquisiteurs een waarheid gediend die anderen uitsloot in plaats van insloot; een waarheid die opgelegd werd, in plaats van een die zich in vrijheid liet vinden. Natuurlijk, dominicanen uit die tijd kenden niet de mensenrechten zoals wij nu, noch de scheiding van kerk en staat. Maar dat gegeven ontslaat dominicaanse mensen van nu niet van de plicht deze onzalige geschiedenis van toen serieus te nemen, noch van onze verantwoordelijkheid om in het geloofsgesprek van vandaag de vrijheid van argumenteren en een gevoel voor meerzinnigheid te behoeden. Waarheidszoekers reiken naar de waarheid, maar hebben haar nooit. Thomas van Aquino meende daarom dat God alles wat wij over Hem zeggen, op onvoorstelbare wijze overstijgt.
Dat de ontstaansgeschiedenis van de dominicanenorde is getekend door conflict en oorlog, hoeft ons aan de andere kant ook weer niet van ons stuk te brengen. De geschiedenis van de orde staat bol van disputen en meningsverschillen. Nooit heeft de dominicaanse zending zich afgespeeld in een stormvrije zone. Kennelijk zijn we niet zo van het serene. Dat is geen ramp, zolang dominicaanse gesprekspartners maar niet menen de waarheid in pacht te hebben, maar gedreven blijven worden door het verlangen om waarheid te ontdekken in het gesprek met anderen. De Dominicusreis spoort me daartoe eens te meer aan.
Leo Oosterveen o.p.