e veertigdagentijd was in het vroege christendom de tijd van de voorbereiding op de doop. Het ging daarbij niet zozeer om het precieze weten, vertelt Frits Muller, maar om het ingewijd worden in het geloofsmysterie: anders leren zien, graankorrel durven zijn.
Frits Muller is aspirant lekendominicaan en pastoraal medewerker in de Effataparochie in Nijmegen. Deze tekst is een bewerking van zijn overweging op 25 maart.
In de veertigdagentijd proberen wij tot de essentie van ons geloofsleven te komen. We worden uitgenodigd tot inkeer en horen kernverhalen uit de Schrift. Net als in oude tijden, als voorbereiding op de doop in de Paasnacht.
Hoe anders ging dat vroeger bij ons thuis. In mijn protestantse opvoeding hoorden we Bijbelverhalen en in de derde klas van de lagere school leerden we iedere zondag een psalm uit het hoofd. Maandagochtend kon je een beurt krijgen en moest je die psalm opzeggen. Dat bepaalde in belangrijke mate het rapportcijfer voor het vak godsdienst. Van geloofsmysterie was geen sprake.
Niet mijn verbond!
Een jaar of wat later had ik het gehad met de kerk en de Bijbelse taal van de Statenvertaling. Ik was in een verbond terechtgekomen dat niet het mijne was en heb dat opgezegd, zo voelt dat achteraf. Het was mooi geweest, weg uit de benauwenis, hup de grote wereld in.
Later bleek dat toch anders te zijn. In mijn ruggemerg voel ik nog steeds deze woorden trillen:
Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand
moedig sla ik dus de ogen naar het onbekende land,
Leer mij volgen zonder vragen. Vader, wat Gij doet is goed,
Leer mij slechts het heden dragen met een rustig, kalme moed.
Dagelijks leven
Leven met geloof en kerk bleek ook op een andere manier, binnen een ander taalveld mogelijk te zijn. Er kwam verbinding met mijn dagelijkse leven en mijn ervaringen. Dat had vooral met een andere taal te maken: een poëtische en muzikale taal, die getuigde van een God die weet wat in mensen omgaat aan twijfel, hoop, drift, plezier, onzekerheid.
Kom in mij, win, ontwapen mij, zie mij, doe mij aan.
Weersta mij, wacht mij, delf in mij,
doorgloei mij, ontraadsel mijn bestaan
en ga met mij waar niemand met mij gaat.
Ik wist niet wat me overkwam – en soms weet ik dat nog niet. Maar in de ervaring van taal en klank ligt voor mij de basis voor een nieuw verbond. Aanvaarden dat er geen definitieve antwoorden zijn, dat hoort daar ook bij.
Het eerste verbond van God met mensen was in steen gebeiteld. Maar &ik zal mijn Wet geven in hun binnenste en in hun hart schrijven’, zegt Jeremia.
God is als een graankorrel in ons verborgen. En daaruit zijn we geworden, nog steeds verwonderd over wie wij nú zijn, vruchtdragend in ons nog onvoltooid bestaan.