11 September 2011

Een actuele preek uit 1511

Ga naar overzicht

Deel op:

ind dit jaar is het 500 jaar geleden dat Antonio de Montesinos o.p. in Hispaniola de preekstoel beklom met een vurige aanklacht tegen de wandaden jegens de 'Indianen’. Provinciaal Ben Vocking: 'Als het opkomen voor gerechtigheid uit ons vizier verdwijnt, dan is het christelijk geloof leeg geworden.’

Standbeeld van Antonio de Montesinos in de Dominicaanse Republiek.

Vorig jaar was het 500 jaar geleden, dat de Spaanse Dominicanen voet aan wal zetten op Hispaniola, wat tegenwoordig de Dominicaanse Republiek en Haïti heet. Columbus, denkend dat hij in India terecht gekomen was, had deze mensen ‘Indianen’ gedoopt.
Opgeleid in Salamanca hadden deze broeders een groot gevoel voor gerechtigheid gekregen. Ze werden op Hispaniola geconfronteerd met het systeem van de encomiendas. De Spaanse koning gaf de veroveraars stukken land, mét de mensen daarop die er tot dan toe gewoond hadden, in vruchtgebruik. Dat systeem leidde tot een ontzettende uitbuiting van de ‘Indianen’

De preek
Op de vierde zondag van de advent van het jaar 1511 beklom Antonio de Montesinos de preekstoel met een tekst die ondertekend is door de hele communiteit. Hij sprak zijn landgenoten ongeveer als volgt toe:

Ik ben de stem van een roepende in de woestijn; ik heb hier de preekstoel beklommen om jullie het een en ander te zeggen. Het is belangrijk dat jullie met al jullie aandacht, niet half slapend, maar met heel jullie hart en al jullie zintuigen er naar luistert.
Deze preek zal er een zijn zoals jullie nooit gehoord hebben; het zal de scherpste, de strengste, de vreselijkste en gevaarlijkste zijn, die jullie ooit gehoord hebben. Deze stem zegt, dat jullie allen in doodzonde verkeert, en dat jullie in die toestand leven en sterven, vanwege de wreedheid en het geweld dat jullie gebruiken tegen deze onschuldige mensen.

Zeg mij: met welk recht en op grond van welke rechtvaardigheid houden jullie deze Indianen in zo’n wrede en verschrikkelijke slavernij? Met welk gezag hebben jullie zo’n afschuwelijke oorlog aan deze mensen verklaard, aan deze mensen die hier rustig en vredelievend woonden? Jullie doden hen, om iedere dag goud weg te halen en te bemachtigen.

Jullie bekommeren je niet om het geven van onderricht aan hen, opdat zij hun God en Schepper kennen, gedoopt worden, mis horen, de feest- en zondagen onderhouden. Zijn het soms geen mensen? Hebben zij geen redelijke ziel? Zijn jullie niet verplicht om hen lief te hebben als jullie zelf? Dat begrijpen jullie niet? Voelen jullie dat niet aan? Zitten jullie in zo’n diepe en verdovende slaap?
Wees er zeker van, dat jullie in de situatie waarin jullie verkeren net zo min gered kunnen worden als de Moren en de Turken, die het geloof in Jezus Christus missen en niet willen.’

Generaal kapittel
Deze woorden sloegen in als een bom. Maar het waren woorden, die door de hele communiteit gedragen werden, en die uiteindelijk leidden tot de ‘wetten van Burgos’, die een jaar later uitgevaardigd werden ter bescherming van de rechten van de Indianen.
Bij het generaal kapittel in Rome werd gevraagd, dat wij allen aan dit optreden van de communiteit van onze medebroeders 500 jaar geleden aandacht zouden geven op de vierde zondag van de advent, met name ook nadenkend over wat ons NU te doen staat als wij –

Ben Vocking o.p., provinciaal overste

zoals zij – op willen komen voor gerechtigheid in onze samenleving, in onze wereld.

Gerechtigheid
‘Zijn zij dan geen mensen…?’  De Palestijnen, de Syriërs, de mensen van Zuid-Soedan, de christenen in Irak, de islamieten in ons land; de mensen, die gevlucht zijn en hier – na lange jaren van wachten – geen verblijfsvergunning krijgen…
Als het opkomen voor gerechtigheid uit ons vizier verdwijnt, dan is het christelijk geloof leeg geworden.

Ben Vocking o.p.