an Groot (1948) studeerde theologie in Nijmegen. Hij studeerde in 1973 af in de dogmatiek. tegenwoordig is hij geestelijk verzorger in de geestelijke gezondheidszorg voor Zwolle en omstreken.
Generaties theologen zijn gevormd door het baanbrekende werk van Edward Schillebeeckx o.p. (1914-2009). In deze serie komen leerlingen – en hun leerlingen – aan het woord. Over hun dierbaarste herinnering, het diepste inzicht en de vraag die ze de oude magister nu zouden willen stellen.
Wat is uw dierbaarste herinnering aan Schillebeeckx?
Daarvoor ga ik zo’n veertig jaar terug. In het begin van de jaren ’70 was er op maandagochtend het dubbelcollege van het hoofdvak dogmatiek met een flinke groep studenten, ook uit het buitenland, en natuurlijk altijd een aantal, vaak oudere, auditores.
Van week tot week maakten we daar de ontstaansgeschiedenis mee van het latere Jezus. Het verhaal van een Levende, met alle horten en stoten die daarbij hoorden. Steeds weer was er in de tussentijd veel studiewerk verricht, en niet zelden herriep Edward hetgeen hij de week ervoor had betoogd.
Juist in die jaren maakte de historisch-kritische exegese meer en meer plaats voor een meer taalfilosofische benadering en kwamen er andere grote auteurs in beeld. Pas achteraf heb ik me gerealiseerd hoe belangrijk het zoek- en denkproces was waar we toen getuige van zijn geweest.
Een paar keer vertrok Edward voor een langere periode om college te geven in de VS. Gastdocenten als Berkhof en Sperna Weiland brachten dan tijdelijk een andere wereld binnen.
Leest u zijn werk nog eens? En welk inzicht van Schillebeeckx heeft u het meest gevormd?
Er is niet één speciaal boek dat ik kan noemen, tenzij: God is ieder ogenblik nieuw, het grote interview met Huub Oosterhuis. Titel en inhoud staan voor mij voor twee fundamentele inzichten die de jaren door met mij mee zijn gegaan. Ook door toedoen van de colleges van Piet Schoonenberg, Ted Schoof en Ad Willems is ons een grondig besef van historiciteit bijgebracht, en daarmee kregen we een ander soort dogmatiek onderwezen dan de generatie voor ons. Daarmee hangt het tweede inzicht samen: ‘niets is vanzelfsprekend waar’. Religie- en cultuurkritiek waren altijd in de buurt, en dat hield ons scherp.
De vorming die ik in die jaren heb gekregen heeft de basis gelegd voor mijn latere toerustings- en ander verkondigend werk. Bovendien helpt het me in dit stuk van mijn werkzame leven om, in het grensgebied van psychiatrie en levensbeschouwing, met vogels van allerlei pluimage en herkomst in gesprek te komen over de zinvragen die een psychiatrische handicap bij een mens kan losmaken.
Heel regelmatig kom ik tegen dat een godsdienstige achtergrond heel verschillend kan uitwerken. Het is, grofweg, ruggesteun óf schade, met alles wat daar tussenin zit. De Nijmeegse scholing (ook de invloed van Fortmann, Berger en Halkes) werkt nog altijd door.
Welke vraag van nu zou u graag nog een met hem besproken hebben?
Maatschappelijk en ook kerkelijk zijn de tijden sterk veranderd, meer dan we destijds konden zien. De historische bepaaldheid die ons is geleerd geldt ook voor de theologie van Edward. In dat besef ben ik desondanks erg benieuwd naar zijn denkwerk van de laatste jaren rond sacramenten, rituelen en liturgie. Misschien komt er van dat deel van zijn nalatenschap nog eens een publicatie. Ik ben ervan overtuigd dat het inzichten bevat die ons nog altijd te denken geven.